Onze economie zit op een dood spoor

Publicaties, 15 juni 2021, door Jan Prij

Nu de coronacrisis bijna achter de rug lijkt, is het de vraag hoe het nu economisch verder moet. Bedrijven zijn in de crisis royaal en vrijwel zonder voorwaarden gesteund met overheidsgeld omdat zij voor banen, inkomen en voor economische groei zorgen. Die groei meten we als een toename van het Bruto Binnenlands Product. Maar hoe ‘normaal’ is die maat om onze economische voorspoed te meten eigenlijk?

Door Jan Prij
De auteur is filosoof, econoom, lekenpreker en publicist. Ook is hij redactiesecretaris van het politiek-wetenschappelijk kwartaalblad Christen Democratische Verkenningen

In de naoorlogse economieën van de twintigste eeuw wordt de economische welvaart gemeten aan de hand van het Bruto Nationaal Product (BNP). Deze maat is goed beschouwd nogal eenzijdig van aard. ‘Het is toch absurd: een man die met zijn huishoudster trouwt, brengt schade toe aan de nationale economie’, klaagde de Britse econoom W.C. Mitchell al in 1921, toen de eerste serieuze pogingen om economische activiteit te boekstaven plaatsvonden. Immers, betaald werk telt wel mee in het BNP, maar het verdwijnt uit de nationale statistieken als het niet wordt betaald.
Maar dat is niet het enige bezwaar. Ook de schade die door markttransacties wordt aangericht, blijft veelal buiten beeld. Wie bijvoorbeeld bommen produceert om aan de marktvraag te voldoen of geld verdient aan drugshandel laat de economie bloeien. Wie rijk wordt met speculeren en handel in ondeugdelijke financiële producten geeft de economie een boost. Het maakt eenvoudigweg niet uit of de onderliggende productie- en consumptiepatronen goed of slecht zijn voor de gemeenschap, zolang er maar geld in het laatje komt. Dit betekent dat roofbouw plegen op mens en natuur op de korte termijn in economische termen een nogal profijtelijke business is.
Geen wonder dat de economie bekend staat als een dismal science, een nogal cynische wetenschap waarin men naar de woorden van Oscar Wilde ‘van alles de prijs weet maar van niets de waarde.’
Misschien is het tijd ons te realiseren dat we in de Westerse wereld op een dood spoor zitten met economische groei als welvaartsmaat. Veel groei verdampt als sneeuw voor de zon als we ons realiseren dat we met die groei roofbouw plegen op onze eigen planeet. Het is spookgroei, fantoomgroei. Economische groei zegt al met al bijzonder weinig over de kwaliteit van ons bestaan, over ons welzijn.

Fantoomgroei
De term fantoomgroei komt uit het gelijknamige boek van Sander Heijne en Hendrik Noten. Zij maken in het spoor van de Franse econoom Thomas Piketty vooral furore met een andere eenzijdigheid van economische groei als eendimensionale maat. Er wordt namelijk geen rekening gehouden met de steeds schevere verdeling van die groei. Aanleiding voor hun boek Fantoomgroei was het verbazingwekkende gegeven dat het merendeel van de Nederlanders helemaal niets van de baten van economische groei heeft gemerkt.
Zo becijferden economen van de Rabobank dat de Nederlandse economie de afgelopen veertig jaar met tientallen procenten is gegroeid, maar dat de reële gezinsinkomens in dezelfde periode nauwelijks zijn gestegen. In dezelfde periode zagen topbestuurders en aandeelhouders hun bonussen en dividenden exploderen. Zij profiteerden wel van de economische groei.
Er is wat mij betreft een nog fundamenteler verhaal te vertellen over economische groei. Hoe komt het eigenlijk dat we economische groei op deze manier zijn gaan meten? Dat staat opgetekend in hoofdstuk 4 van Fantoomgroei.

In de naoorlogse economieën van de twintigste eeuw wordt de economische welvaart gemeten aan de hand van het Bruto Nationaal Product (BNP). Deze maat is goed beschouwd nogal eenzijdig van aard. ‘Het is toch absurd: een man die met zijn huishoudster trouwt, brengt schade toe aan de nationale economie’, klaagde de Britse econoom W.C. Mitchell al in 1921, toen de eerste serieuze pogingen om economische activiteit te boekstaven plaatsvonden. Immers, betaald werk telt wel mee in het BNP, maar het verdwijnt uit de nationale statistieken als het niet wordt betaald.
Maar dat is niet het enige bezwaar. Ook de schade die door markttransacties wordt aangericht, blijft veelal buiten beeld. Wie bijvoorbeeld bommen produceert om aan de marktvraag te voldoen of geld verdient aan drugshandel laat de economie bloeien. Wie rijk wordt met speculeren en handel in ondeugdelijke financiële producten geeft de economie een boost. Het maakt eenvoudigweg niet uit of de onderliggende productie- en consumptiepatronen goed of slecht zijn voor de gemeenschap, zolang er maar geld in het laatje komt. Dit betekent dat roofbouw plegen op mens en natuur op de korte termijn in economische termen een nogal profijtelijke business is.
Geen wonder dat de economie bekend staat als een dismal science, een nogal cynische wetenschap waarin men naar de woorden van Oscar Wilde ‘van alles de prijs weet maar van niets de waarde.’
Misschien is het tijd ons te realiseren dat we in de Westerse wereld op een dood spoor zitten met economische groei als welvaartsmaat. Veel groei verdampt als sneeuw voor de zon als we ons realiseren dat we met die groei roofbouw plegen op onze eigen planeet. Het is spookgroei, fantoomgroei. Economische groei zegt al met al bijzonder weinig over de kwaliteit van ons bestaan, over ons welzijn.


Oorlogsmethode
Wat blijkt? Onze huidige maat voor economisch activiteit en voorspoed is een recente en min of meer toevallige oorlogsuitvinding. ‘Warfare is the mother of invention. GDP is one of the many inventions of World War II’, schrijft de Britse econoom en publicist Diane Coyle. Zij is een van de auteurs aan wie Heijne en Noten het verhaal over de geboorte van economische groei ontlenen.
Toegegeven: er waren al eerder pogingen gedaan om de economische activiteiten per land te boek te stellen. Met name sinds de crisis van de jaren dertig doen diverse landen (Nederland, Duitsland, de Sovjet Unie, Engeland en de VS) al onderzoek naar een geschikte meetmethode. Zij zoeken daarmee een goed conceptueel kader om economische activiteit te kunnen monitoren en daarmee ook te kunnen sturen. In Amerika was Simon Kuznets al een eind op weg. Dat deed hij in opdracht van de toenmalige Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt, die graag het succes van zijn beleid wilde kunnen meten.
Roosevelt, afkomstig uit een Zeeuwse migrantenfamilie en eigenwijze zoon van een steenrijke mijnbouw- en spoorwegtycoon, vond dat het tijd was voor verandering. ‘Nooit meer zo’n economische crisis als die van de jaren dertig’, moet hij gedacht hebben. De vrijheid van ondernemen is niet bedoeld als vrijbrief voor grote ondernemingen om hun macht te misbruiken. Iedere burger moet kunnen profiteren van de rijkdom die het land voorbrengt en over de macht en middelen beschikken om een eigen onderneming te starten. Ieder burger moet vrij zijn om op eigen wijze mee te kunnen bouwen aan de samenleving waarvan hij zelf onderdeel is.
Anderhalf jaar voor de verassingsaanval op Pearl Harbour formuleerde Roosevelt zijn Four Freedoms: de vrijwaring van gebrek en van vrees, de vrijheid van spreken en meningsuiting, en de vrijheid van geloof. Hij pleitte voor een samenleving waarin iedere burger kan profiteren van de rijkdom die het land voortbrengt. ‘Burgers kunnen pas werkelijk vrij zijn als een baantje genoeg oplevert om dagelijks de maag te kunnen vullen. Als er voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn. Als hun kinderen naar school kunnen gaan. Als ze toegang hebben tot betaalbare en hoogwaardige zorg. Als ze niet hoeven te vrezen voor misdaad, de uitbraak van infectieziekten, een dictatoriale overheid of een lege beurs,’ tekenen Heijne en Noten op.
In een reactie op de wens van de president om het succes van zijn beleid te meten, werkt Kuznetz aan het meest verfijnde en complexe accountancysysteem ooit: de Nationale Rekeningen. Hij zou er in 1971 de Nobelprijs voor de economie voor ontvangen. Met de beoordeling van de kwaliteit van het beleid ambieert Kuznets om uitsluitend die uitgaven te tellen die het leven van mensen daadwerkelijk verbeteren. Hij schreef: ‘Het zou van grote waarde zijn wanneer schattingen van het nationaal inkomen, die elementen zouden weglaten die vanuit een meer sociaal verlicht standpunt dan dat van de hebzuchtige samenleving, eerder kwaad doen dan goed.’
Maar de Tweede Wereldoorlog gaf aan deze ontwikkelingen een beslissende en onverwachte draai. Van het testen van zijn methode is het nooit meer gekomen. De Vier Vrijheden waren even niet belangrijk meer. De president en zijn generaals hadden nu vooral dringend behoefte aan betrouwbare informatie, die hen kon helpen de oorlog te winnen: ‘Hoeveel wapens kunnen we produceren, hoeveel tanks, schepen, vliegtuigen? Hoeveel mannen kunnen ze missen in de fabrieken? En natuurlijk, hoeveel voedsel en grondstoffen kunnen ze vrijmaken voor de strijdkrachten?’
Kuznets statistische model biedt uitkomst. De meetmethode verandert van vorm om het nieuwe politieke doel – het winnen van de oorlog – dichterbij te brengen. Discussies over zachte politieke waarden als welzijn worden niet meer gevoerd. Vanaf nu telt alleen hoe snel en hoeveel onze economie kan produceren. Heijne en Noten schrijven: ‘…de geallieerden winnen de oorlog en het BNP deint mee op de overwinning. In 1944 spreken geallieerden af (als onderdeel van de Marshallhulp) om het BNP (in de jaren negentig vervangen door het BBP) te gebruiken als internationale standaard om de prestaties van economieën te meten.’ En zo is het gebleven.

Welvaartsstaat
Zo bezien is de sturing van de economie op basis van de groei in het BBP niets minder dan de voortzetting van oorlog met andere middelen. De intrigerende vraag is waarom we ons economisch welbevinden nog steeds meten volgens de oorlogsmethode. Sterker nog, met de uitbouw van de welvaartsstaat is dat alleen maar toegenomen. Economische groei vormt de basis voor vooruitgang en voor de betaling voor allerlei overheidsvoorzieningen, zo is de gedachte.
Toch is deze leidraad niet zonder risico. De econoom Hazel Henderson vergelijkt de beleidsvoering in onze complexe economieën op basis van het BBP treffend (en angstaanjagend) met de besturing van een Boeing 747, met maar een wijzertje op het instrumentenpaneel. Zo bezien lijkt het BBP vooral een maat die de snelheid meet waarmee we de afgrond naderen en onze eigen aarde compleet hebben opgegeten. Voor duurzaam economisch welbevinden lijkt meer economische groei eerder slechter dan beter te zijn. De dringende vraag daarom is: moet en kan het niet anders?

Inkomenssteun
Ik moest aan deze discussie over het BBP denken bij de problemen rond de ongeclausuleerde inkomenssteun aan bedrijven in de coronacrisis. Ook bedrijven die veel hebben verdiend aan de coronacrisis hebben overheidssteun ontvangen en sommige bedrijven hebben dit geld zelfs gebruikt om hun buitenlandse topmannen flink te belonen. Onder druk van de maatschappelijke verontwaardiging hierover heeft Booking.com inmiddels besloten de steun terug te betalen.
De ratio achter de steun is begrijpelijk. Bedrijven zijn immers de aanjagers van economische groei, zij zorgen voor banen en inkomens. Maar wat als consumenten niet of nauwelijks profiteren van economische groei? Wat als die banengroei vooral bullshit-banen betreft, met weinig toegevoegde waarde? Wat als meer economische groei vooral meer vervuiling betekent?
We zijn inmiddels in een situatie beland waar bedrijven als Shell verantwoordelijk zijn voor 11% van de CO2-emissies wereldwijd, veel meer dan Nederland in zijn totaal. Terwijl het bedrijf nauwelijks belasting betaalt en dus zelf nauwelijks bijdraagt aan de goede overheidsvoorzieningen waarvan het profiteert.
De redenering in de oorlog was: eerst vechten voor de vrijheid en daarna pas weer nadenken over de indicatoren die helpen om te bouwen aan een sociale en duurzame samenleving. De redenering tijdens de coronacrisis was: eerst zorgen dat mensen hun baan niet verliezen zonder al te zeer te hoeven nadenken over de vraag in hoeverre een fundamentele herstructurering van de economie nodig is. Zo kreeg KLM direct onvoorwaardelijke steun van de overheid toegezegd en kwam pas later een moeizaam gesprek over de voorwaarden op gang.
Ondertussen zitten we nog steeds met een fundamentele weeffout in de manier waarop we ons economisch ‘succes’ denken te kunnen meten, dus zonder rekening te houden met duurzame en sociale effecten. In het gangbare verhaal zijn bedrijven de kurk waarop de economie drijft. Zij zorgen voor het economisch draagvlak waarmee al onze goede publieke voorzieningen kunnen worden betaald.
Maar misschien is het eerder omgekeerd, en is het verhaal van het economische draagvlak een mythe. Bedrijven zijn in het omgekeerde verhaal de profiteurs van overheidsvoorzieningen, van goedkope arbeidskrachten en van ongekend goedkope brandstof uit de eindige energievoorraden van de planeet. Een eerste noodzakelijke stap naar eerlijker verhoudingen is het beprijzen van deze schaarste.

Om aan de verslaving van winst en consumptiegroei af te komen, zijn alternatieve maatstaven nodig voor economisch succes, zoals de Human Development Index, en de Substainable Development Goals (SDG) van de Verenigde Naties. Die zijn ontwikkeld in lijn met de Vier Vrijheden van Roosevelt en bedoeld om tot een eerlijke duurzame economie te komen, waarin mensen vrij zijn van armoede en vrees.
Het opnieuw in ere van herstellen van kwalitatieve maatstaven om economische voorspoed te bepalen, kan helpen om de economie van het dode spoor af te krijgen en haar nieuw leven in te blazen. Dat zou kunnen helpen om geen race-to-the-bottom te stimuleren maar een race-to-the-top. Dat zou niet de globalisering van onverschilligheid bevorderen maar de verspreiding van kwaliteit en de vermindering van armoede wereldwijd, het eerste doel van SDG.
Met betere en duurzamere maatstaven voor economisch succes zouden we niet meer massaal inzetten op massaproductie van waardeloze spullen en onszelf daarmee tot vuilnismannen degraderen. De economie wordt dan teruggebracht naar wat ze feitelijk is: een goede huishouding, dienst aan het goede leven. Ondernemen is niet de vrijheid om te profiteren van en te pararisteren op andermans inspanningen. Het is creatief waarde toevoegen, teruggeven en doorgeven aan de samenleving, omdat het bedrijf zelf veel aan de samenleving te danken heeft.

Dit stuk is eerder verschenen in het Friesch Dagblad juni 2021

Thema:
 

Trump is opgestapt. Joe Biden wil zo snel mogelijk de erfenis van Trump ongedaan maken door een aantal van zijn besluiten terug te draaien. Maar dat is makkelijk gezegd dan gedaan.
Trump erfenis is namelijk hardnekkig. Sterker, er zijn redenen aan te nemen dat de opkomst van Trump eerder een manifestatie van de tijdgeest is, dan een duidelijke breuk ermee. Het lijkt erop dat deze geestesgesteldheid diep is doordrongen in de samenleving, niet alleen in de Amerikaanse, maar ook in de Europese.

Wat is die geestesgesteldheid? Het politieke programma van Trump is uitstekend vervat in de slogan ‘America first’. Deze leus is door Arjen Lubach briljant op de hak genomen, maar moet in zijn reële werkingskracht bloedserieus worden genomen.

Winnen
Feitelijk zijn we allang besmet geraakt in met wat ik in God en Geld het Trumpvirus noemde. De algemeen-geaccepteerde en destructieve ideologie is namelijk dat de politiek, economie en religie een strijd is, waarbij het behalen van de eerste positie cruciaal is. Het gaat om winnen, om het eigen belang op de eerste plaats zetten, of dit nu het eigen geloof is, de eigen portemonnee of de eigen politieke overtuigingen. De eigen stem moet zo hard en zo vaak mogelijk worden gehoord.
Niets voor niets is Twitter heden ten dage een belangrijk communicatiekanaal, onder meer vanwege het eenrichtingsverkeer ervan. Het gaat vooral om het ‘zenden’ van je eigen boodschap naar zo veel mogelijk volgers.

Omkering
Economie wordt geacht een nogal naargeestige wetenschap te zijn, waarin het zo goed mogelijk opkomen voor het eigen belang als een deugd wordt onderwezen. Toch is juist het je kunnen verplaatsen in andermans belang de kern van het ondernemerschap.
Inlevingsvermogen in wat onze broeder (en zuster) aan lief en leed overkomen kan, het vermogen tot empathie, is volgens Adam Smith, de aartsvader van de economie zelfs de kern van alle sociale verkeer. Hij opent er zijn boek de The theory of moral sentiments en legt daarmee ook de basis voor zijn economische theorie, nader uitgewerkt in zijn The Wealth of Nations.
Alleen wanneer we andermans belang goed kunnen inschatten, is goede dienstverlening mogelijk. Volgens Smith moet ik in het handelsverkeer niet alleen maar gericht zijn op mijn eigen belang, zoals het beeld van de calculerende homo economicus suggereert. Het ligt precies omgekeerd. In het echte leven krijg je niets gedaan als je je niet verplaatst in de situatie van de ander, in het eigenbelang van de ander, zoals ik uit een exegese van deze tekst door politiek filosoof Govert Buijs leerde.

Indammen
Eenzelfde soort omkering is politiek en religieus gesproken aan de orde. Politiek wordt geacht te gaan over het verzamelen van zo veel mogelijk stemmen om daarmee zo veel mogelijk zaken gedaan te krijgen. Maar in de kern gaat het in de politiek nu juist om het indammen van machtsaanspraken en het tegengaan van het doorzetten van de wil van de meerderheid, van de ‘winnaars’ ten koste van de ‘verliezers’.
Zelfs bij een van de meest verstokte machtsdenkers zoals de filosoof Thomas Hobbes is de politiek gebaseerd op een serie afspraken (een verbond tussen volk en heerser) om het geweld te temmen. Uiteindelijk is niet het recht van de sterkste maar de sterkte van het recht constituerend voor de maatschappelijke orde. De politiek draait kortom om de kracht van onderlinge afspraken.

Religie
Bij religie staat altijd al het gehoor geven aan andermans stem centraal. De Bijbel staat vol met roepingsgeschiedenissen van mensen die zich laten storen door een appel dat van de andere kant komt.
Geloofsgetuigen laten zich uit hun eigen bubbel losbreken, al zijn er natuurlijk tal van getuigen die laten zien dat het nog best wel lastig is om andermans broeder te zijn. Zelfzucht en machtsaanspraken worden voortdurend bekritiseerd, alsook de poging God voor je eigen karretje te spannen.
Veel religieuze praktijken draaien in de kern om compassie, zoals onder anderen Karen Armstrong betoogt. Religie komt niet voor niets van religare, wat ‘verbinden’ betekent.

Gehoor geven aan andermans stem en verantwoordelijkheid dragen, is de kern die economie, politiek met elkaar verbindt. Het is de kunst om deze stem te vertolken en te vertalen. Deze kunst van het vertolken en vertalen van andermans stem wordt in de Bijbeluitleg en filosofie ook wel hermeneutiek genoemd, vernoemd naar de lotgevallen van de god Hermes die onder andere boodschapper is van de goden, van de handelaren (en de dieven!), en vredesstichter.
De kern van deze hermeneutische onderneming is dat ‘de ander wel eens gelijk zou kunnen hebben’, zoals Arie Zwiep betoogt in Tussen tekst en lezer, zijn standaardwerk over Bijbelse hermeneutiek. Het ‘ik’ is dus niet de maat van alle dingen.
Alleen door in te gaan op het appel van de ander, door verantwoordelijk te zijn, kunnen we als mens tot bloei komen. Kunnen we het leven vieren als een geschenk dat ons zomaar is toegevallen. Verbinden, vormen en vieren zijn van dit verantwoord vertaalwerk de kernwoorden.

Fundamentele aantasting
Het onvermogen je te laten storen door het appel van de andere kant, maakt economie, politiek en religie letterlijk onverantwoordelijk. De hermeneutiek keert zich dan tegen zichzelf: de vitaliteit en veerkracht van de economie, van het politieke bestel en van religieuze praktijken worden dan ernstig aangetast.
Alleen geloof hechten aan het eigen geluid, de neiging tot opblazen van het eigen ik, is niets minder dan verraad aan de kern van economie, politiek en religie.. Helaas zit dat altijd als mogelijkheid in de religieuze, economische en politieke hermeneutische praktijk ingebakken. Andermans boodschap kun je namelijk nooit helemaal recht doen, en wie valt niet voor de verleiding deze vreemde boodschappen vooral in eigen voordeel uit te leggen?
Maar dat ontslaat ons niet van de verantwoordelijkheid dat toch zo goed mogelijk te proberen. Om tot een oprechte inschatting van andermans belang te komen, omdat alleen zo een duurzame samenleving mogelijk is. Als alleen de leugen (of fake-news) regeert, is er simpelweg geen gemeenschappelijke wereld meer.

Resonantie
Als alleen de eigen stem wordt geloofd, ligt fundamentele vervreemding op de loer, dan komt alles wat niet mijn eigen maaksel is, mij vreemd en doods voor. Dan is de werkelijkheid absurd en verschijnt ze vooral als een te bevechten en te overwinnen hindernis.
De Duitse socioloog Hartmut Rosa noemt het vermogen om in te kunnen gaan op de roep, het appel van de ander of het andere ‘resonantie’. Het is het vermogen te kunnen luisteren naar en adequaat te antwoorden op de ander, of op de andere werkelijkheid die buiten ons ligt en die niet door ons gemaakt is.
Dat vermogen is zwaar onder druk komen staan door de hedendaagse nadruk op beheersbaarheid, op controle van al het vreemde dat aan onze greep ontsnapt. Als dat de bestuurlijke houding wordt, dan verschijnt de wereld ons ‘als agressief, als iets dat moet worden beheerst, gecontroleerd en gemonitord als een plaats van weerstand, als een afvinklijstje’, zo schrijft hij in zijn onlangs in het Engels uitgebrachte nieuwe boek The uncontrollability of the world (De Duitse originele titel ‘Unferfügbarkeit’ is veel mooier maar zo goed als onvertaalbaar).

Bekering
Zo bezien is er niets minder dan een ander mens- en wereldbeeld nodig en een andere bestuursstijl. Niet ‘ik denk dus ik ben’, maar ‘ik antwoord dus ik besta’, is daarvan de kern. Niet de wereld is een vijandig strijdtoneel en te overwinnen en te beheersen hindernis, maar een kwetsbare, levende werkelijkheid die om een antwoord vraagt.
Dan is het bijvoorbeeld nu niet alleen de vraag hoe we het virus eronder krijgen, maar ook wat het ons te zeggen heeft, qua nodige verandering qua levensstijl en levenshouding. Dan is het niet alleen zaak om zo snel mogelijk ‘back to normal’ te gaan, maar veeleer aan een ander normaal te gaan werken, naar een nieuw antwoord op de vraag naar wat goed leven is.
Dat is niet zomaar geregeld met het terugdraaien van een aantal maatregelen. Er is niets minder nodig dan wat religieus gesproken ‘bekering’ heet, een fundamenteel andere manier van kijken naar de werkelijkheid.

‘God en geld’ is onlangs onderscheiden met de Jhr. mr. A.F. de Savornin Lohmanprijs
Dit artikel verscheen in februari 2021 in het Friesch Dagblad en online op het platform het Goede Leven

Thema:
 

De economische obsessie met doelmatigheid is schadelijk. Ze maakt ons macro-economisch zeer kwetsbaar voor de impact van het hoogst onwaarschijnlijke en is destructief voor een gezonde bedrijfsvoering. De economie is geen soepel lopende machine die met zo min mogelijk input zoveel mogelijk output produceert. Ze kan alleen effectief zijn door omwegen te bewandelen. Ook de economie leeft daarbij van genade.

door Jan Prij
De auteur is filosoof, econoom, lekenpreker en publicist. Ook is hij redactiesecretaris van het politiek-wetenschappelijk kwartaalblad Christen Democratische Verkenningen

Efficiëntie is als heilige graal van de economie
De economie wordt immers als vanouds als het domein van de doelmatigheid gezien. Sterker nog: voor veel economen is efficiëntie de heilige graal, of beter gezegd de alfa en omega, het begin en einde van alle wijsheid. En het is ook bekend waar die wijsheid te vinden is: in de abstracte wereld van de zuivere theorievorming, onder perfect zuivere condities van volledig vrije mededinging in een frictie-loze en zekere wereld zonder machtsvorming en informatieachterstanden. Het doelmatig aanwenden van schaarse middelen wordt als niets minder dan de kern van de economie beschouwd. Naar de beroemde definitie van de econoom Lionel Robbins is economie de wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert als de relatie tussen doelen en middelen die op alternatieve manieren kunnen worden ingezet.
Verspilling is een doodzonde en het tegengaan van verspilling is zo ongeveer de roeping van elke econoom. Ook de economie zelf wordt geacht zo zuinig mogelijk te functioneren.
Economen en nationale schatkistbewaarders worden van de weeromstuit vooral prijzenswaardig geacht vanwege hun zuinigheid en staan niet bepaald bekend om hun vrijgevigheid. Zelfs als door de coronacrisis de staat, nu de raderwerken van markten vrijwel volledig stil zijn gevallen, het economisch leven stuurt met zichtbare hand met miljarden Euro’s is een zekere mate van strengheid geboden (zeker waar het andere Europese landen betreft die in onze ogen niet prudent genoeg met hun collectieve uitgaven zijn omgesprongen).

De machine dreams van economen
Waar komt het beeld van de economie als een zuinige, soepel lopende machine eigenlijk vandaan? Toen de economische wetenschap aan het begin van de industriële revolutie ontstond was de klassieke newtoniaanse mechanica dominant. Volgens de grondlegger van de klassieke economische wetenschap, de Schotse moraalfilosoof Adam Smith (1723-1790) geven deze wetten een goddelijke samenhang weer. Deze samenhang was te vergelijken met een zorgvuldig uitgedacht radarwerk waarin iedereen zijn eigen plaats had in het geheel als teken van goddelijke voorzienigheid. Als door een onzichtbare hand geleid komen in markten zowel de vragers als aanbieders van goederen en diensten optimaal aan hun trekken. Neoklassieke opvolgers als Walras (1814-1910), Edgeworth (1845-1926) en Jevons (1835-1882) stelden deze wetten mathematisch op schrift. Volgens de toenmalige mechanische natuurkunde wordt beweging gezien als beweging in optimale toestand of langs optimale paden. De natuur wordt geacht zuinig te zijn. De atomaire deeltjes hebben hun eigen plaats in het systeem en natuurlijke krachten zorgen er voor dat zij die plaats steeds weer innemen. De neoklassieke economen gebruikten de bewegingsvergelijkingen uit de fysica waarbij variabelen als ‘potentiële energie’ en ‘kracht’ werden vertaald als ‘nut’ en ‘prijs’. Prijzen zijn daarbij de natuurlijke krachten die er voor zorgen dat de individuele deeltjes steeds weer naar een positie van maximale potentiële energie of nut werden gedreven. Het gebruik van technieken en analogieën uit de fysica is niet alleen een kenmerk van de founding fathers van de neoklassieke economie. Zo maken vanaf de jaren 30 ingenieurs en jonge fysici zoals Paul Samuelson en Tjalling Koopmans de overstap naar de economische wetenschap en introduceren zij optimalisatietechnieken uit de fysica in de economie. Om een illustratie te geven: Het proefschrift van Jan Tinbergen uit 1929 heette ‘Minimumproblemen in de natuurkunde en de ekonomie’. Tinbergen stapte naar de economie over om met behulp van optimalisatietechnieken, modellen en sociale engineering de economisch maatschappelijke problemen van zijn tijd te lijf te gaan. Ook richtte hij het Centraal Planbureau op. Tot op de dag van vandaag worden in modellen van het Centraal Planbureau economische vraagstukken verengd tot een technische kwestie, namelijk het oplossen van allerlei ‘nuts-of winstmaximalisatievraagstukken onder randvoorwaarden’. En wordt maar mondjesmaat beleden dat de voorspelkracht van economische modellen amper beter is dan het resultaat van koffiedik kijken. Hoewel ook andere metaforen in zwang zijn (zoals biologische) is tegenwoordig de aantrekkingskracht van de fysica bepaald niet verdwenen, met name vanwege de makkelijke wiskundige vertaling van ‘nutsmaximalisatie onder randvoorwaarden’ in econometrische vergelijkingen en modellen. Een belangrijke beperking van deze modellen is evenwel dat ze (comparatief) statisch van aard zijn en daarom de economische en ruimtelijke dynamiek niet adequaat in beeld kunnen brengen. Ook houden ze op geen enkele manier rekening met fundamentele onzekerheid. Zo bezien zijn het steriele optimalisatiedromen die weinig met de economische realiteit van alledag te maken hebben Toch zijn machine-dreams in hoge mate bepalend gebleven voor een economische benaderingswijze (zelfs toen de natuur aanmerkelijk minder zuinig bleek dan gedacht, zoals bijvoorbeeld de tweede wet van de thermodynamica, de chaostheorie en complexiteitstheorie illustreren). Sterker nog: machinedreams zijn ook bepalend geweest voor de inrichting van het economisch leven op bedrijfsmatig niveau, tot op de dag van vandaag. Dit kunnen we aan de hand van de opkomst en invloed van de bedrijfskunde laten zien, waarbij Scientific Management zijn intrede deed.

Bedrijven als money making machines en intensieve menshouderijen
Ook in de bedrijfskunde die begin 1900 als ‘managementwetenschap’ tot ontwikkeling kwam, is de zoektocht zichtbaar naar universeel geldende wetten, die het besturen van organisaties zou kunnen vergemakkelijken, zichtbaar. Frederick Winslow Taylor (1856-1915), de aartsvader van deze nieuwe vorm van weten, was een Amerikaans werktuigbouwkundig ingenieur die een klassieker schreef met als veelzeggende titel The Principles of Scientific Management. ‘In the past the man has been first, in the future the system must be first’, zo luidt de beroemd geworden inzet van zijn boek. Zijn doel was om de bestaande, onnauwkeurige en niet wetenschappelijk gevalideerde praktische vuistregels van de werkmannen te vervangen door wetenschappelijke, op exacte tijdmetingen gebaseerde regels. Hiertoe deelde hij het werkproces op in kleine eenheden en maakte hij nauwgezet studie van de bewegingen en de tijd die voor de afzonderlijke onderdelen nodig waren. Hoewel de economie inmiddels fundamenteel veranderd is en allang, zo zegt men, van een industriële economie naar een postindustriële diensteneconomie is geëvolueerd, worden tijdregistratiesystemen nog steeds gebruikt om vormen van private, maar ook publieke dienstverlening (zoals onderwijs, zorg, politie) tot grotere efficiency te dwingen.
Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw werd dan ook in Nederland langzamerhand het Angelsaksisch organiseren dominant, waarin bedrijven als money making machines werden gezien om vooral de portemonnees van de eigen aandeelhouders te spekken.
De ‘intensieve menshouderijen’ kwamen op (naar een titel van een gelijknamige boek van Jaap Peters en Judith Pouw). We zijn organisaties net zo rationeel en machinaal gaan inrichten als de intensieve veehouderij en de productiviteitseisen en de controlevoorschriften werden enorm opgeschroefd. Net als in de intensieve landbouw zijn daarbij kwetsbare monoculturen gecreëerd. Door het scherp scheiden van verantwoordelijkheden bijvoorbeeld, en daarbij al het werk in keurige hokjes (taken) op te delen om daarmee de productiviteit te verhogen. We hebben vakmensen wegbezuinigd omdat ze naar het oordeel van de managers niet ‘productief’ genoeg waren. Of weg-geglobaliseerd omdat er elders efficiënter geproduceerd kon worden. Onder het mom van doelmatigheid is het praatje wegbezuinigd in de verzorgingshuizen en de verpleegzorg, en hebben we de hoeveelheid blauw op straat beperkt. Over onderwijzers is gedacht dat we ze wel door goedkopere procesbegeleiders kunnen vervangen omdat dat veel efficiënter zou zijn.
Nu we zelf dringend om aandacht, zorg of een praatje verlegen zitten zien we pas goed hoe kwetsbaar we zijn geworden. En hoe vreemd het is dat grote bedrijven die geen reserves hebben aangelegd maar alleen maar maximaal voor de belangen van de eigen aandeelhouders hebben gezorgd, nu aan het overheidsinfuus zitten. Hoe ongezond en on-duurzaam het is dat we bedrijven als money making machines hebben uitgemolken en mensen tot het uiterste hebben uitgeperst.

De economie van de omweg, de rol van geluk en pech
Kortom, nu de machinerie van het economisch leven piepend en krakend tot stilstand is gekomen wordt het hoognodig tijd om ons af te vragen of de gelijkstelling van economie met efficiëntie, met het doelmatig aanwenden van middelen gegeven de mogelijke alternatieve aanwendingen daarvan, wel zo gelukkig is: of de fascinatie met doelmiddelrationaliteit wel de eigenlijke kern van de economie raakt. Misschien is het nu tijd om te beseffen dat ook de economie van geluk en pech en van overbodige franje aan elkaar hangt. Ook de economie leeft van het onuitputtelijke gebied voorbij verdienste, prestatie en inspanning. Of een bedrijf overleeft of niet, succes heeft of niet, is vaak gewoon een kwestie van geluk en botte pech. En juist bedrijven die zich niet exclusief op winst richten, blijken de meest succesvollen te zijn. Ook economie functioneert via de weg van omweg. We kunnen inmiddels door schade en schande wijzer zijn geworden: als we bezuinigen om de menselijke contacten dan wordt de dienstverlening er eerder slechter op dan beter. Als we bezuinigen op vitale beroepen omdat ze te weinig productief zijn, dan lopen organisaties in de soep. Ook is het onzinnig om in de huidige diensteneconomie kenniswerkers op commando snelle creatieve stukjes te laten afleveren, terwijl ze bijna altijd alleen op goede ideeën kunnen komen tijdens een wandeling of de vrije ruimte hebben om niet constant doelmatig bezig te hoeven zijn. Misschien is het daarom beter om de economie niet met een machine te vergelijken. Misschien kunnen we van moeder natuur leren dat de meeste zaken niet efficiënt te regelen zijn en doen er in plaats daarvan goed aan de variëteit en onvoorspelbaarheid ervan te omarmen.

Moeder natuur als voorbeeld
De natuur houdt van redundantie en diversiteit. Ze is niet overmatig gespecialiseerd, en maar matig geïnteresseerd in schaalvoordelen, al te groot is niet goed . Het is dat moeder natuur tot voor kort werd geacht geen stem te hebben, anders was het totaal overbodig, maar daarom niet minder nuttig dat Abraham Kuyper (1837-1920) op een gelijknamige lezing uit 1869 eens zei dat ‘eenvormigheid de vloek van het moderne leven was.’ Deze veelzijdige man die niet in een hokje te proppen was, zag een eenvormigheid opdoemen die in flagrante tegenspraak was met de organisch gegroeide diversiteit en de veelkleurigheid van moeder natuur waarin hij de gulle hand van een Schepper vermoedde. Maar ook voor minder Godvruchtige lieden mag duidelijk zijn dat het leven bestaat uit pure onverdiende overvloed en genadegave. De natuur is niet efficiënt. Ze gaat bepaald kwistig met haar middelen om. Om zichzelf te beschermen tegen fundamentele onzekerheid zet ze overdaad in. Zo zet ze miljoenen zaadcellen in opdat er eentje geluk heeft dat eitje te vinden. We zijn hoe je het ook went of keert geluksvogels en dat simpele en geinige antropologische gegeven zou eenvoudigweg ook consequenties moeten hebben voor de economische analyse. Ook zijn we over het algemeen gezegend met twee longen en nieren, handen en benen, terwijl dat strikt genomen veel te veel van het goede is. Economisch beredeneerd volgens een korte termijn optimaliseringstrategie zou onze lichamelijke inrichting er vast heel anders uitzien. Als we onszelf dan toch willen spiegelen aan de natuurwetten, neem dan de lessen van moeder natuur serieus. Wat we van de natuur kunnen leren is dat het weinig zin heeft om in situaties van fundamentele onzekerheid optimale beslissingsstrategieën uit te denken. Onze optimalisatie modellen onder randvoorwaarden lopen tegen grenzen op van fundamentele onzekerheid.
We weten een ding zeker: Ook een volgende crisis waar we op geen enkele manier rekening mee hielden zal ons in de toekomst zomaar kunnen overvallen. Wat we van de natuur kunnen leren is dat het recept tegen fundamentele onzekerheid de overvloed, de redundantie, de genade is. Als we dan toch van de natuur willen leren dan is het dat eenvormigheid de vloek van het moderne leven is. Dat we onszelf beter op Rijnlandse manier kunnen organiseren dan op Angelsaksische wijze. Dat de ongeneeslijke gezonde bewegingen van een goed lopende huishoudingen niet die van de industriële prikklok zijn, maar leven van de inspirerende ideeën die zich niet af laten afdwingen, van mensen die meer doen dan het contract zegt, van mensen die niet op de klok kijken en tijdschrijven, maar zich geroepen voelen om voor anderen in te staan in tijden van nood. En dan blijkt zelfs in fundamenteel onzekere tijden een waarheid overeind staan. We ruilen niet met elkaar volgens het strikte en directe voor-wat-hoort-wat principe. We gunnen elkaar zaken omdat anderen aan ons zaken gegund hebben. We geven om anderen omdat ook om ons gegeven is. We zijn solidair met anderen, omdat wij op onverdiende wijze tot nog toe gewoon geluk hebben gehad.

Dit artikel verscheen eerder in mei 2020 bij Het Goede leven van het Friesch Dagblad  

Thema:
 

In het jaar dat ik 50 ben geworden (op 19 februari)  heb ik niet een boom geplant, krijg ik geen kind, maar komt mijn boek uit: God en geld.

Lees verder »

Thema:
 

Ondernemen, een geloofszaak!

Publicaties, 21 november 2013, door Jan Prij

Artikel in: 200 jaar Koninkrijk, Religie, Staat en samenleving, onder redactie van Sophie van Bijsterveld en Richard Steenvoorde, p. 181-208 

 

1. Ondernemen als religieuze kwestie: de lotgevallen van de god Hermes

Hoe gaat het bedrijfsleven om met religieuze kwesties of breder gesproken met zaken van waarde? Deze vraagstelling die aan de basis van dit artikel ligt, doet het vermoeden rijzen dat het ondernemerschap zelf niet als een religieuze kwestie of een waardevolle zaak wordt gezien. Met religieuze kwesties of zaken van waarden wordt men noodgedwongen van ‘buitenaf’ geconfronteerd en daar heeft men dan nu eenmaal goed mee om te gaan. Deze voorstelling van zaken past in een maatschappelijk kader waarin religie en markt als gescheiden domeinen worden gezien. Religie gaat over het sacrale en markten zijn profaan. Religie handelt over eeuwige en onuitsprekelijke zaken zoals God, de hemel en kerk. Het raakt ten diepste aan wat filosofen de vita contemplativa noemen, het schouwen van het ultieme, het ware, goede en het schone. Ondernemers bewandelen de vita activa en zijn in dat kader vooral slinkse lieden die hun bedrijf en de verschillende werknemers daarbinnen gebruiken als middel om hun brood te verdienen en bedrijfsdoelstellingen te realiseren.

Lees verder »

Thema:
 

Artikel in VNO-NCW (2013) Vernieuwend Partnerschap
(voor de Bilderbergconferentie van 1 en 2 februari 2013)

1. Wat partnerschap vraagt

‘Vernieuwend Partnerschap’ is het thema van de Bilderbergconferentie van dit jaar. Het is een uitdagend thema dat een breuk vertegenwoordigt met een hiërarchisch en cynisch denken over economie en samenleving, waarbij alle zegen van boven komt, de machtigsten het voor het zeggen hebben en iedereen alleen maar op zijn eigenbelang let.

Lees verder »

Thema:
 

Artikel in Nieuw Rotterdams Kerkblad, november 2012 

Van de Griekse en ambivalente god Hermes valt veel te leren. Deze zoon en boodschapper van de oppergod Zeus biedt vooral ondernemers en theologen stof tot nadenken.  

Lees verder »

Thema:
 

De manager als intensieve boer

Boekbesprekingen, 1 juli 2005, door Jan Prij

Over uitmelk- strategieën en andere perverse effecten

Boekbespreking  van De Intensieve Menshouderij in: Christen Democratische Verkenningen, zomer 2005

‘Voor mij is dit boek het vergeten hoofdstuk van Images of Organization van Gareth Morgan, aldus Jaap Peters, een van de auteurs van ‘Intensieve  Menshouderij’ in de inleiding. 1) Gareth Morgan gebruikt in zijn beroemde internationale bestseller binnen de organisatiekundige literatuur verschillende metaforen om de organisatie te verbeelden.

Lees verder »