Ondernemen, een geloofszaak!

Publicaties, 21 november 2013, door Jan Prij

Artikel in: 200 jaar Koninkrijk, Religie, Staat en samenleving, onder redactie van Sophie van Bijsterveld en Richard Steenvoorde, p. 181-208 

 

1. Ondernemen als religieuze kwestie: de lotgevallen van de god Hermes

Hoe gaat het bedrijfsleven om met religieuze kwesties of breder gesproken met zaken van waarde? Deze vraagstelling die aan de basis van dit artikel ligt, doet het vermoeden rijzen dat het ondernemerschap zelf niet als een religieuze kwestie of een waardevolle zaak wordt gezien. Met religieuze kwesties of zaken van waarden wordt men noodgedwongen van ‘buitenaf’ geconfronteerd en daar heeft men dan nu eenmaal goed mee om te gaan. Deze voorstelling van zaken past in een maatschappelijk kader waarin religie en markt als gescheiden domeinen worden gezien. Religie gaat over het sacrale en markten zijn profaan. Religie handelt over eeuwige en onuitsprekelijke zaken zoals God, de hemel en kerk. Het raakt ten diepste aan wat filosofen de vita contemplativa noemen, het schouwen van het ultieme, het ware, goede en het schone. Ondernemers bewandelen de vita activa en zijn in dat kader vooral slinkse lieden die hun bedrijf en de verschillende werknemers daarbinnen gebruiken als middel om hun brood te verdienen en bedrijfsdoelstellingen te realiseren.

Deze tweedeling tussen het hemelse en aardse doet niet alleen onrecht aan het wezen van de religie, maar ook aan de aard van het economisch handelen en het ondernemerschap. 1)
Allereerst: wat is religie? Religie (religio) kan worden afgeleid van de term religare hetgeen verbinden betekent. Religie is erop gericht in taal en teken, in woord en daad verbinding te maken tussen het hemelse en het aardse. In het christendom neemt deze verbinding een heel intieme vorm aan doordat het Goddelijke woord uit de hemel is neergedaald en in lichamelijke, menselijke gestalte naar de aarde is gekomen. Door voortdurende incarnatiebewegingen kunnen wij het heilige tegenwoordig niet alleen ervaren in God, de kerk en de hemel, maar ook in de toewijding van de vakman aan zijn werk, de roep om respect van schoonmakers, en in de verontwaardiging over de schendingen van lichamelijke integriteit of ontwijdingen van het landschap. 2)

Men kan evenzeer betogen dat deze transformaties van hemelse idealen in aardse vormen (en weer terug) altijd al de kracht van religie hebben uitgemaakt. Neem nu de lotgevallen van de god Hermes, Zoon van Zeus en de bergnimf Maia. Hij is boodschapper tussen de goden en verzorgt ook de communicatie tussen mensen en goden. Hermes staat bekend als de grote communicator, als pendelaar, bemiddelaar en vertaler van goddelijke boodschappen, maar ook als de god van de mystieke kennis en wijsheid, een fallische godheid en als beschermheilige van de reizigers en de handelaren.

Maar dit is nog niet hele verhaal. Hermes heeft een dubbel gezicht, want juist het grensoverschrijdend gedrag van hem, dit voortdurende grensverkeer tussen hemel en aarde, tussen goden en mensen, maakt zijn verbindingswerk potentieel gevaarlijk. Hermes staat daarom ook bekend als een bedrieger en een listige manipulator én patroon van de dieven. Het vertalen van goddelijke boodschappen houdt altijd de mogelijkheid van verraad in. Juist hierom ook is religie spelen met vuur. De figuur van Hermes geeft metaforisch aan wat nog steeds de kern van religie is, ook in het door het christendom gestempelde Westen.

Eveneens is mijn stelling is dat de eigenschappen van Hermes in al hun dubbelzinnigheid de verdrongen religieuze kern van economie in bedrijf uitmaken. Tot op de dag van vandaag kan de mythisch-religieuze figuur van Hermes als een spiegel voor hedendaags ondernemerschap in het moderne Westen dienen. Hermes als communicator, God van de mystieke wijsheid, maar ook van de listige verleider, bepalen de hedendaagse economie primair als hermeneutische geesteswetenschap en niet als natuurwetenschap (paragraaf 2). In Hermes als vertaler van goddelijke boodschapper komt ook een doelgerichte ondernemer naar voren die voortdurend in beweging is om te proberen ideaal en werkelijkheid met elkaar te verzoenen. Deze boodschappen hebben een steeds grotere reikwijdte gekregen (paragraaf 3) alleen al vanwege het toenemende belang van de kenniseconomie en omdat het reizen tussen hemel en aarde door toename van de communicatiekanalen steeds makkelijker is geworden en daarmee de feitelijke verbondenheid veel groter (paragraaf 5). Het vermogen van Hermes om met anderen verbinding te maken, bepaalt ook de wijze waarop ondernemingen heden ten dage ‘in vorm’ kunnen komen (paragraaf 4). Hermes laat zien wat ondernemen in wezen is: communiceren gericht op het vertalen van goddelijke boodschappen en het aldus stichten van gemeenschap en verbinding tot stand brengen tussen hemel en aarde. In seculiere termen: ondernemen is communiceren, gericht op het doelgericht vorm geven van solidariteit. Met deze definitie voor ogen verschijnt de crisis als een vorm van geperverteerde verleidingskunst, ontaard idealisme of plat realisme en verkeerd gerichte solidariteit (paragraaf 6).

2. Tussen mythos en logos: Over de opkomst van economie en management als wetenschap

2.1 De zoektocht naar universele wetten

Het grensverkeer tussen hemel en aarde, het profane en het heilige, ethiek en economie dat voortdurend plaats vindt, is nog niet doorgedrongen tot de mainstream opvatting van wetenschap. Sterker nog, het kernidee van de moderne wetenschap is dat zij voor eens en altijd een einde heeft gemaakt aan het door elkaar lopen van feit en fictie, waarheid en leugen, logos en mythos. In de mythe is er het grensverkeer tussen goden, engelen en aardse stervelingen mogelijk, maar in de logische door natuur(lijke) wetten bepaalde werkelijkheid van vandaag de dag is dat natuurlijk niet meer zo.

Wij hebben het vuur onder controle gekregen en zijn allang uit onze holen gekropen. Met de opkomst van de Verlichting is duidelijk geworden wat tot de domeinen van het verstand en de rede behoort en wat tot de gebieden van het bijgeloof en het irrationele. Wij hebben de werkelijkheid tot in haar kleinste deeltjes ontleed en van zijn geheimen ontdaan. In de moderne tijd zijn het natuurlijke wetmatigheden die ons bestaan regeren. Het is niet het gevaarlijke en onbeheersbare vertaalwerk van goddelijke boodschappers dat nog ontzag oproept, maar hoogstens de harmonie van de universeel geldende natuurwetten zelf. Bij de grondlegger van de economische wetenschap, de Schotse moraalfilosoof, econoom en theoloog Adam Smith (1723-1790) was dat zo: hij zag in het harmonische samenstel van vraag en aanbod in goed werkende markten een teken van de goddelijke voorzienigheid. Als door een onzichtbare hand geleid komen in markten zowel de vragers als aanbieders van goederen en diensten optimaal aan hun trekken.

In de voetsporen van Adam Smith hebben neoklassieke economen als Walras (1814-1910), Edgeworth (1845-1926) en Jevons (1835-1882) deze economische natuurwetten mathematisch op schrift gesteld. Wetten van vraag en aanbod gaan hun eigen autonome gang waarin individuen zich als atomaire deeltjes, blinde krachten van de natuur gedragen, zo stelden zij. De Newtoniaanse natuurkunde was voor deze denkers hét grote voorbeeld van zekere en zuivere wetenschap. 3)
Alles werd in zijn werk gesteld om aan te tonen dat de economie een echte, betrouwbare en goed te beheersen natuurwetenschap was en niet een geestelijke wetenschap die naar de onvoorspelbare grillen van haar god Hermes zou draaien om communicatie en mystieke wijsheid uit hogere sferen.

Tot op de dag van vandaag worden in modellen van het Centraal Planbureau (sic) economische vraagstukken verengd tot een technische kwestie, namelijk het oplossen van allerlei ‘nuts-of winstmaximalisatievraagstukken onder randvoorwaarden’. En wordt maar mondjesmaat beleden dat de voorspelkracht van economische modellen amper beter is dan het resultaat van koffiedik kijken en het karakter heeft van orakelspreuken die via de glazen bol geopenbaard worden, met de economische rekenmeesters als hun nieuwe hogepriesters en magische ontcijferaars.

Ook in de bedrijfskunde die begin 1900 als ‘managementwetenschap’ tot ontwikkeling kwam, is de zoektocht zichtbaar naar universeel geldende wetten die het bestuur van organisaties zou kunnen vergemakkelijken. Frederick Winslow Taylor (1856-1915), de aartsvader van deze nieuwe vorm van weten, was een Amerikaans werktuigbouwkundig ingenieur die zijn klassieker schreef onder de veelzeggende titel The Principles of Scientific Management. ‘In the past the man has been first, in the future the system must be first’, is de beroemde inzet van zijn boek. 4) Zijn doel was om de bestaande, onnauwkeurige en niet wetenschappelijk gevalideerde vuistregels van de werkmannen te vervangen door wetenschappelijke, op exacte tijdmetingen gebaseerde regels. Hiertoe deelde hij het werkproces op in kleine eenheden en maakte hij nauwgezet studie van de bewegingen en de tijd die voor de afzonderlijke onderdelen nodig waren. Grote efficiencyverbeteringen waren daarvan het resultaat.

Hoewel de economie inmiddels fundamenteel veranderd is, worden tijdregistratiesystemen nog steeds gebruikt om vormen van private en publieke dienstverlening tot grotere efficiency te dwingen. Ook hedendaagse managementopleidingen, MBA’s, zijn volgens managementgoeroe Henri Mintzberg primair gericht op het opsporen van algemeen geldende principes en het ontwikkelen van technisch in te zetten instrumentarium gericht op doelmatig bedrijfsbeheer. In plaats daarvan zou de ontwikkeling van sociale en communicatieve managementwijsheid op basis van intieme door de praktijk gevormde kennis van de werking van het productieproces centraal moeten staan. 5)

Het prangende punt is dat mensen een eigen wil hebben en niet zomaar met dode materie te vergelijken zijn. Al is het alleen maar omdat mensen terug praten en door angst, wanhoop en haat, maar ook door geloof, hoop en liefde gedreven worden en het verlangen betekenis te geven aan het eigen leven.
Dit verschil zou volgens de aanhangers van de interpretatieve of hermeneutische opvatting van sociale wetenschap moeten doorwerken in de wijze waarop wij tegen ‘het sociale’ aankijken. Onze eigen waarneming filtert de manier waarop wij naar de werkelijkheid kijken en bepaalt mede de betekenis die wij eraan ontlenen. Volgens de antropoloog Glifford Geertz ‘zitten mensen voortdurend gevangen in webben van betekenissen die zijzelf gemaakt hebben’. In werkelijkheid kunnen wij ‘de’ economie niet zien groeien, maar verlenen wij betekenis aan een bepaalde abstractie. Slechts bij de gratie van de betekenis die wij eraan geven, krijgt de economie een zekere eigen dynamiek en worden wij voortdurend door eigen voorspellingen – die zichzelf waarmaken (of juist niet!) – op de hielen gezeten.

In dit licht bezien is de discussie over een andere meting van het Bruto Nationaal Product bepaald geen academische discussie over het ‘enkel maar’ verwisselen van symbolische labels maar zit er een grote praktische en reële betekenis aan vast met gevolgen voor de inrichting van onze hele maatschappelijke orde.6)

Binnen deze opvatting leven wij niet primair in een technische wereld maar in een symbolische wereld en maakt niet doel-middel rationaliteit, maar het managen van betekenissen, hermeneutiek dus, de kern van de sociale wetenschap uit.
Het schrijnende van het verhaal is dat de aartsvader van de economie Adam Smith en de aartsvader van de bedrijfskunde Frederick Taylor dat hermeneutische karakter van de economie nog uitstekend in de smiezen hadden. Het vervelende is dat hun boodschap in de loop der tijd door hun volgelingen verkeerd begrepen is, precies vanwege het tragische risico dat met vertaalwerk gegeven is en dat men het liefst onder tafel wil stoppen.

2.2 Een proeve van tekstexegese rond Adam Smith

De gangbare interpretatie van Smith’s door de onzichtbare hand bijeengebrachte harmonie is dat het eigenbelang hierin de motor is. De veel geciteerde passage in dit verband uit de Wealth of Nations is: ‘It is not from the benevolence of the butcher, the brewer or the baker, that we except our diner, but from their regard of their own self interest.’ 7) Wij verwachten van hen alles behalve vrijgevigheid. Juist omdat de slager, bierbrouwer en de bakker zich niet bekommeren om andermans belang, maar zich strikt richtten op hun eigen belang, komt er een uitwisseling tot stand die voor alle partijen gunstig is. Toch is deze boodschap een radicale verdraaiing van waar het hier werkelijk om gaat.

Omdat in te zien moeten wij begrijpen dat voor Smith ‘sympathy’, het vermogen om ons in het eigenbelang en de behoeften van anderen te verplaatsen, cruciaal is. Dat had hij eerder in de Theory of Moral Sentiments (1759) al uitgebreid betoogd. Als wij dan het vervolg van de passage uit the Wealth (die veelzeggend genoeg veelal niet wordt aangehaald) lezen, valt alles op zijn plaats: ‘We address ourselves, not to their humanity, but to their self-love, and never talk to them of our own necessities but of their advantages.’ (cursivering JP). Volgens Smith moet ik in het handelsverkeer niet gericht zijn op mijn eigenbelang, zoals het beeld van de calculerende homo-economicus suggereert. Het ligt precies omgekeerd! Het gaat er om dat je in het echte leven niets gedaan krijgt, als je je niet allereerst verplaatst in de situatie van de ander. 8) Het is their self-love (en niet de mijne) die de leidraad is voor goed ondernemerschap. Een goede marktkoopman praat niet over zijn eigen belangen, maar doet een appel op de belangen van een ander die hij door sympathy kennen kan en zonder mutual sympathy, dit inlevingsvermogen van beide kanten, is er geen enkel marktverkeer mogelijk. Maar in het wiskundige, abstracte theoretische plaatje dat van hem gemaakt is, is hij een zelfgenoegzame persoon geworden zonder lichaam, hart en ziel, die tot geen enkel inlevingsvermogen in staat is, terwijl dat de crux is waar het in een vitale economie om draait. 9)

2.3 De vergeten praktische wijsheid van Taylor

Ook Taylor’s inzichten in de bedrijfsvoering zijn in de loop der tijd flink verdraaid geraakt. Zij zijn de inspiratiebron geworden om, zoals Jaap Peters en Judith Pauw dat noemen, talrijke hedendaagse organisaties tot ‘intensieve menshouderijen’ om te vormen. In deze mechanische opvatting van organisaties staat het bevorderen van efficiencyverbetering voorop in de vooronderstelling dat dit ook automatisch tot betere kwaliteit zal leiden. Maar juist dat is niet het geval. Peters en Pauw geven het voorbeeld van een watertomaat. Uitgekiende procedures en veiligheidsvoorschriften garanderen dat dit product zonder enige verspilling van middelen op grote schaal kan worden geproduceerd, maar het product smaakt nergens meer naar. Werknemers worden in hedendaagse intensieve menshouderijen volgens een strak stramien ‘uitgemolken’ en als ze niet productief genoeg meer zijn of ziek ‘preventief geruimd.’

Maar juist Taylor had scherp oog voor het feit dat de relatie tussen efficiencyverhoging en kwaliteitsverbetering op zijn best dubbelzinnig is. Zo was hij er geen voorstander van om prestatiebeloning in te voeren omdat hierdoor op den duur ‘perverse effecten ontstaan die ten koste gaan van de kwaliteit’ en stelde hij de ‘hartelijke samenwerking tussen arbeiders en het management’ centraal. 10) En zijn beginselen waren dan wel zo exact mogelijk, maar ook rechtstreeks afgeleid uit eigen ervaringen die Taylor in bedrijven had opgedaan én op metingen die rechtstreeks uit de gangbare praktijken op de werkvloer afkomstig waren. Allemaal zaken die in de loop der tijd in de vergetelheid zijn geraakt of gewoon niet goed zijn opgemerkt, omdat dat even niet zo uitkwam.

2.4 Eigenaarschap en Animal Spirits

Gelukkig zijn er steeds meer filosofen en economen die economie en de bedrijfsvoering als interpretatieve morele praktijken gaan beschouwen. Neem het boek De economie van goed en kwaad van Tomáš Sedlácek, onder meer voormalig adviseur van Václav Havel (1936-2011). 11) Zijn boek portretteert de economie als een verlangenstrijd, niet alleen als een rationele hoofdzaak, maar ook als een zaak van hart en buik. De notie van Animal Spirits van John Maynard Keynes (1883-1946) speelt in zijn exegese een belangrijke rol. Daarbij doelde Keynes volgens Sedlácek niet op dierlijke driften of op onvoorspelbaar kuddegedrag, waarmee het vaak vereenzelvigd is, maar op de irrationele ondernemerszin, de niet te stoppen levenslust, het ongedurige verlangen naar betekenisgeving dat kenmerkend is voor de gezonde mens. Animal spirits bij Keynes is de spontane drang tot handelen, niet op berekeningen gebaseerd, maar op passie en verlangen naar verbinding met anderen, en betekenisgeving van het eigen leven. Het dierlijk instinct lijkt te verwijzen naar datgene wat ons inspireert, motiveert en aanspoort. Het heeft alles te maken met wat wij nu ‘eigenaarschap’ zouden noemen: ‘een krachtig mengsel van commitment, verlangen, geloof in een goede uitkomst en het willen leren van missers. Het is de motivatie van binnenuit om iets goeds te willen realiseren in de werkelijkheid’. 12)

3. De ondernemer als vertaler van goddelijke boodschappen: over vrijheid en verantwoordelijkheid

3.1 De veranderende hemelse boodschap van bedrijven

De kernvraag van deze paragraaf is: als de ondernemer een vertaler van goddelijke boodschappen is: welke boodschappen zijn dat dan?

Goed, misschien hebben wij Adam Smith verkeerd begrepen en is een zeker inlevingsvermogen in anderen essentieel voor het functioneren van de markeconomie. Maar vandaag leven wij niet in de wereld van ontluikende markten van Adam Smith. Wij kunnen niet meer rekenen op de aanwezigheid van allerlei morele gevoelens. De wereld is harder geworden, meedogenlozer ook, de tot bloei gekomen kapitalistische wereld barst van wat Joseph Schumpeter ‘creatieve destructie’ noemde. Betekent het een en ander toch niet gewoon dat het ‘de sociale verantwoordelijkheid is van ondernemingen om hun winst te maximaliseren’, zoals Milton Friedman dat in de jaren ‘70 van de vorige eeuw zo scherp formuleerde? 13) Alleen zo kunnen op markten opererende moderne ondernemingen de doorgeefluiken zijn van goddelijke harmonie, maximale welvaart en geluk.

Wanneer ondernemingen zich met maatschappelijke doelen gaan bezig houden, gaat dit uiteindelijk ten koste van de welvaart en komen bedrijven in de greep van non-gouvernementele organisaties. Maatschappelijk ondernemen is een ‘marktimperfectie’ waarbij niet de vrije keus van consumenten doorslaggevend is, maar pressiegroepen deze vrijheid van keuze bedreigen en de marktallocatie verstoren. In deze visie is maatschappelijk verantwoord of duurzaam ondernemen niet meer dan window dressing, een truc om fatsoenlijk over te komen richting het publiek, terwijl de werkelijkheid anders is. Maatschappelijk ondernemen als een hoop PR-flauwekul, gebakken lucht, veel retoriek, veel hermeneutisch geklets dus, om niets.

Toch is er wel iets meer aan de hand dan dat. Steeds meer wordt duidelijk dat maatschappelijk verantwoord ondernemen de core business van bedrijven wordt, al was het alleen maar omdat zij in de moderne economie steeds sneller door consumenten worden afgestraft op niet-verantwoordelijk gedrag. In de huidige netwerkeconomie hebben bedrijven bovendien steeds meer macht en daarmee verantwoordelijkheid om zaken zelf te regelen; in die zin is ‘volledige vrije mededinging’ met tal van bedrijven die machteloos zijn zelf zaken naar de hand te zetten, een fictie. Door veranderingen in de economische ordening zelf is de reikwijdte van de maatschappelijke verantwoordelijkheid vergroot. En blijkt bovendien dat bedrijven die duurzaam ondernemen in staat zijn beter te presteren en concurrentievoordelen te behalen. Deze bedrijven worden aantrekkelijker voor werknemers om er te werken, mensen raken geïnspireerd wanneer zij het gevoel hebben bij te kunnen dragen aan een betere wereld. Bedrijven als Desso slagen erin door het radicaal omarmen van het ‘cradle to cradle’- concept op een geloofwaardige wijze hun visie op een duurzame wereld te belichamen. Zoiets loont.14)

3.2 Over kennis, communicatie en de behoefte aan wijsheid

Wij leven niet meer in een industriële economie, maar in een postindustriële kenniseconomie. Dit betekent niet dat de wereld waarin wij leven volgens andere sociaal-economische wetmatigheden geïnterpreteerd moet worden, zoals wij ten tijde van de internetbubbel nog dachten of dat de bomen tot in de hemel kunnen groeien. Schaarste is niet verdwenen, maar heeft een andere gestalte aangenomen. Zij wordt niet meer uitsluitend van buitenaf bepaald door de feitelijke beschikbaarheid van grondstoffen, materialen en ‘naakte’ arbeidskracht, maar veel meer interpretatief van binnenuit door de waarden die professionals op basis van hun eigen kennis toevoegen aan het werk. Niet alleen economisch kapitaal, maar ook sociaal kapitaal (de waarde van netwerken, het vermogen om contacten te leggen) en cultureel kapitaal (het vermogen geïnspireerd te raken, nieuwe samenhang te zien en te kunnen schiften in de informatie overvloed) bepalen in toegenomen mate de waarde van bedrijven. Een voorbeeld: Toen Phillip Morris het voedingsbedrijf Kraft kocht, betaalde het bijna 13 miljard dollar, terwijl de ‘harde’ activa voor niet meer dan 3 miljard dollar in de boeken stonden. Het ging dus voor meer dan 90% om immateriële activa, waaronder zaken als merknamen, patenten, reputatie, maar ook de kennis en ervaring van het personeel en de relaties in talloze netwerken. En dat in een traditionele sector als voeding! 15) In 1995 werd door Klamer en McCloskey geschat dat 25% van het Bruto Nationaal Product wordt verdiend met persuasion, het proberen om mensen te overtuigen of te verleiden. Mogelijk draait nu meer dan drie kwart van het werk om de hermeneutische arbeid van schrijvers, adviseurs, accountants, beleidsambtenaren, cijferaars, commentatoren, reclamemakers, journalisten en symboolanalisten.

Ook managers en ondernemers gebruiken het merendeel van hun tijd om anderen van hun plannen te overtuigen. Het toenemend belang van sociaal en cultureel kapitaal voor het functioneren van de economie betekent dat een instrumentalistische wijze om de onderneming aan te sturen niet meer voldoet. Een militaristische structuur van command and control werkt misschien nog in een fabriekshal gericht op massaproductie en massaconsumptie, maar niet meer in de situatie waarin werknemers beter opgeleid zijn en als professional zelf hun zaken willen sturen, zeggenschap willen hebben. Veel beroepszeer 16) in organisaties is te verklaren vanuit het gegeven dat ouderwetse sturingsmechanismen nog steeds van toepassing worden verklaard, vanuit de onterecht aan Taylor toegedichte dwanggedachte dat dit tot betere efficiëntie leidt (zie paragraaf 2.3). Demoralisatie van professionals, slecht werk en kwaliteitsverlies zijn het gevolg. Goed werk is pas mogelijk wanneer de onderneming als een gemeenschap wordt gezien, wanneer er open dialogen worden gevoerd en ruimte is voor inspiratie en communicatie in de geest van Hermes.
Veel inspiratie lijkt langzamerhand uit organisaties te verdwijnen omdat zij te maken hebben met een enorme informatie-overvloed. Al in 1986 waarschuwde Postman in Amusing Ourselves to Death. Public Discourse in the Age of Show Business, dat wij worden bedolven onder een verlammende hoeveelheid informatie die de samenleving destabiliseert. Deze situatie is er door de ontsluiting van nieuwe communicatiekanalen via het World Wide Web niet beter op geworden. ‘Onze harde schrijf’, zo zeggen wij tegenwoordig, ‘loopt over.’ Wanneer wij ons brein niet regelmatig schonen en ons laven aan niet-vluchtige bronnen van wijsheid ligt de burn-out op de loer.

Interessant is in dit verband de betekenis van het woord ‘communicatie’, de kernactiviteit waar het bij Hermes en bij hedendaags ondernemerschap om draait. Het kan afgeleid zijn van het Latijnse woord communicatio dat wil zeggen: transporteren van informatie. Maar ook van het Latijnse communicare en dat wil zeggen iets gemeenschappelijk maken. Communicatie in die laatste zin is het transformeren van de sociale orde, het laten geboren worden van iets nieuws. Communicatie in die laatste betekenis legt de basis voor het stichten van gemeenschap.17)

3.3 De noodzaak van maatschappelijk verantwoord ondernemen

Het schaarsteperspectief is verschoven van fysieke hulpbronnen buiten ons naar het vermogen tot kenniscreatie van en tussen mensen. Paradoxaal genoeg betekent deze nieuwe concurrentiestrijd dat ondernemingen om economisch te overleven vooral ‘niet economisch’ dienen te denken. 18) Waar economisch succes vroeger in eerste instantie verbonden was met instrumentele rationaliteit en winst maken is nu ruimte voor substantiële rationaliteit en vakmanschap geboden. Binnen moderne ordenemingen dient de werknemer de handelingsruimte te krijgen om te excelleren in zijn vak. De vormgeving van ‘het goede leven’ is daarmee allang niet meer alleen de verantwoordelijkheid van de politiek. Frappant is in dit verband dat in het oude Griekenland de markt (agora), als centrum van de polis, nog volop in verbinding stond met de politieke gemeenschap, de samenleving als geheel. De verantwoordelijkheid van personen binnen bedrijven zit in toenemende mate verscholen in wat wij ‘zinproductie’ zouden kunnen noemen; het ten behoeve van de gemeenschap vormgeven aan inspirerend handelen. 19)

Waar Friedman in zijn essay als kind van zijn tijd in zijn opvatting van verantwoordelijkheid nog de nadruk legt op de vrijheid van ondernemen als de afwezigheid van externe belemmeringen (de negatieve opvatting van vrijheid), komt tegenwoordig de positieve vrijheid centraal te staan. Dat is het vermogen om je te verbinden met anderen, de vrijheid tot ondernemen, het vermogen om samen met anderen tot goede en inspirerende keuzes te komen.

Door de toename van de communicatiekanalen en transportmogelijkheden hebben in onze geglobaliseerde samenleving de bedrijfsverantwoordelijkheden zich verbreed en verdiept. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de discussie over ketenverantwoordelijkheid. 20) Ondernemingen opereerden steeds vaker in ketens van toeleveranciers en afnemers: zij hebben fabrieken elders of besteden processen uit. Vaak in opkomende markten, in landen waar lagere normen gelden voor milieu en arbeid dan hier en waar regeringen soms weinig toezicht uitoefenen. Denk aan landen in Afrika en Azië. Ketenverantwoordelijkheid betekent dat ondernemingen afspraken maken met leveranciers over het naleven en respecteren van milieu- en arbeidsnormen, de leveranciers kunnen op hun beurt weer eisen stellen aan hun leveranciers, en zo de keten door tot de eerste grondstoffenleverancier.

In het verlengde hiervan is in opdracht van de Verenigde Naties een normatief internationaal kader voor ondernemen ontwikkeld dat de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor mensenrechten aangeeft. Volgens deze richtlijn met de door de toenmalige Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan, aangestelde Harvard-professor John Roggie als inspirerende auteur, hebben overheden een plicht om mensenrechten en arbeidsnormen te beschermen. Bedrijven hebben op hun beurt een verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren: zij mogen er geen inbreuk op maken en moeten aantonen dat zij mensenrechten serieus nemen. Dit framework wordt binnen het bedrijfsleven breed gedragen en biedt ook de mogelijkheid ondernemingen op hun verantwoordelijkheid aan te spreken en op verbeteringen aan te dringen.

3.4 Andere visie op beheersing en doelgericht handelen

De veranderende gestalte waarin vrijheid en verantwoordelijkheid aan ons verschijnt, betekent ook dat wij de term ‘beheersing’ en ‘doelgericht handelen’ anders zullen moeten verstaan. In de gangbare interpretatiekaders gaat het bij beheersing om het controleren, vastzetten en vastpakken van zaken. Maar veeleer gaat het om de ‘beheersing’ die een danseres heeft over haar lichaam of een voetballer over de bal. Niet door de spieren vast te zetten, maar door de juiste combinatie van spanning en ontspanning, van overzicht en het kunnen loslaten. 21) Doelgericht handelen betekent niet rechtstreeks op van bovenaf bepaalde doelen afgaan, maar bijvoorbeeld wel om succesvolle acties ‘geboren’ laten worden uit de initiatieven van de werkvloer. Tekenend is dat de moeder van Hermes Maia ook wel als vroedvrouw bekend staat, een eigenschap die ook aan de wijsgeer Socrates wordt toegekend. Juist het vermogen om zonder dwang te kunnen laten ontkiemen wat in aanleg al aanwezig is, biedt zicht op wat nodig is om beheerst in vorm en tot bloei te kunnen komen. Het kan ons leren wat liefde is.

4. De ondernemer als verleider en charmeur. Over flow en ‘in vorm komen’

4.1 Eros, philia en agapè

Ik heb lang om de hete brij heen gedraaid, maar nu moet het hoge woord er echt uit: ook in de economie als hermeneutische geesteswetenschappen en de bedrijfskunde als communicatiekunst gaat het in wezen over liefde.

Het draait daarbij in eerste instantie om eros, maar ook om de andere vormen van liefde, philia en agapè, die bij nader inzien als verschillende transformaties van Eros kunnen worden beschouwd. Nog weer anders gezegd: in hermeneutische verleidingskunst binnen en buiten de onderneming draait het om de vormgeving van verhoudingen van solidariteit in verschillende hittegraden. Hermes staat bekend als een verleider en charmeur. Als fallische godheid belichaamt hij in eerste instantie de kracht van eros. Van de drie gestalten van de liefde is die van eros de heftigste,22) het rijkst aan verdriet, mislukkingen en ontgoochelingen. Gemis is haar essentie en hartstocht haar hoogste top. Wanneer wij het in de economie over ‘begeerte’ hebben doelen wij op dit onstilbaar verlangen. Het verlangen richt zich in eerste instantie vaak op zichzelf. Het is de vrijheid en verantwoordelijkheid van ondernemingen goed voor zichzelf te zorgen. Er is een heftig verlangen om anderen in zich op te nemen en te gebruiken voor eigen doeleinden. Er wordt naar een totale vereniging gestreefd van de doelstellingen van de organisatie met die van de werknemers, maar als het puntje bij het paaltje komt hebben alleen de bedrijfsdoelstellingen een zelfstandige betekenis. De liefde die uitgaat naar de geliefde zit om zo te zeggen geheel in de nuts- of winstmaximalisatiefunctie van de minnaar opgesloten, maar de geliefde moet een bepaalde waarde in zichzelf hebben, anders kan er van voldragen liefde geen sprake zijn.23)

Bij obsessieve liefde, de onversneden eros, wordt geen verschil gemaakt tussen ‘ik’ en ‘jij’, en ben ‘jij’ een ‘het’, een verlengstuk van mijn eigen ik, ter bevrediging van het eigen genot. Maar een echte liefdesrelatie berust in de woorden van de filosofe Iris Murdoch op een proces van unselving, het heeft vriendschap (philia) nodig om te kunnen voortbestaan, waarbij ik oog krijg voor en liefde voel voor de ander als ander, waarbij ik ruimte laat, waarbij ik inspelen wil op de ander zonder te willen bezitten. Alleen zo kun je geïnspireerd worden en kan werkelijk iets nieuws ontstaan. In de philia wordt een ander als ander erkend en niet ‘ingelijfd’ in het eigen stramien met allerlei problemen rond ‘betekenisverlies’ en ‘onteigening’ tot gevolg. 24) Juist vriendschap behoedt eros voor uitblussen en houdt het samenzijn levenslustig en spannend. Het optrekken met elkaar als gelijke partners is niet voor niets een belangrijke deugd in het economisch verkeer.

Agapè staat voor het laten opbloeien van welke ander dan ook die je ontmoet in een gedeelde wereld. Juist deze vorm van liefde wordt door een toenemend aantal schrijvers met de markt in verband gebracht. Volgens Jane Jacobs is het grensoverschrijdend gedrag van marktdeelnemers bij uitstek geschikt om bondgenootschappen tussen voormalige vreemden en vijanden te smeden.25)

Wij kunnen de oprichting van de Europese gemeenschap voor kolen en Staal door voormalige aartsvijanden als een praktische proeve daarvan zien. Daarmee heeft de leus van de jaren ’60 van de vorige eeuw ‘Make love not war’ een bijzondere economische en productieve invulling avant-la-lettre gekregen.

4.2 Flow, ‘in vorm komen’ en verbindend leiderschap

So far so good. Er zijn drie verschillende soorten van liefde met een verschillende reikwijdte à la de doelverbredingen van ondernemerschap die wij onder andere in paragraaf 3.2 aangestipt hebben. Maar hoe kom je nou ‘in vorm’? Wat is de geëigende gesteldheid waarbinnen ondernemingen tot succes kunnen komen?

Laten wij om deze vraag te kunnen beantwoorden, stilstaan bij de mythe rond Eros uit Symposium waarin Plato een gesprek beschrijft tussen Socrates en zijn vrienden over wat liefde is. Socrates begint te vertellen dat hij de mystieke wijsheid over de aard van Eros van een vrouw Diotima heeft geleerd. Eerst geeft hij een beschrijving van wat liefde is namelijk: ‘de drang tot verbinding’. Diotima had hem uitgelegd dat Eros de grote vormgever is, de bemiddelaar tussen arm en rijk, tussen het menselijke en goddelijke. Liefde tilt je boven jezelf uit, zij verheft je naar een ander perspectief. 26) De activiteit van Eros is van nature gericht op ‘verwekken bij wat mooi is’ omdat een sterfelijk wezen in de verwekking iets eeuwigs en onsterfelijks vindt. Eros heeft daarmee een omvattender strekking dan alleen de seksuele aantrekkingskracht, of het alleen oog hebben voor eigen belang of de naakte feiten, maar draait om het passioneel verlangen om alles wat ons aan het hart gaat, productief te maken. In gesublimeerde vormen van philia en agapè geeft Eros ruimte voor een wijde blik waarin wij zien wat er werkelijk toe doet en waarin wij open staan voor de onuitputtelijke rijkdom en mogelijkheden die vanuit de werkelijkheid opkomen.

Diotima’s typering van Eros is de motor van alle hermeneutische activiteit, al het pendelverkeer tussen hemel en aarde, alle communicatie die in vruchtbare grond landen wil. Bedrijven komen in vorm of raken in ‘flow’ wanneer zij ‘geërotiseerd’ raken, ontvankelijk zijn voor de ingevingen van Hermes en deze op waarde kunnen schatten. Zij raken in vorm wanneer zij zich wholeheartedly wijden aan datgene wat hen werkelijk ter harte gaat. 27) Zo’n handelen uit één stuk geeft vertrouwen en bezit overtuigingskracht. Zij hebben een heldere collectieve identiteit en bestaan niet uit elkaar bevechtende eenheden. Het met een open vizier de werkelijkheid kunnen bekijken en zich daarbij niet door oogkleppen van strikt eigenbelang laten beperken, is de sleutel voor succes.

Uit recent praktijkonderzoek naar het vermogen van organisaties om zichzelf te vernieuwen blijkt dat de vaardigheid om snel op veranderingen in de omgeving in te spelen en flexibel de bewegingen van de markt te kunnen volgen, heel belangrijk is. Niet zozeer door strategie gedreven, via masterplannen uitgedachte marketingcampagnes blijken te werken, maar het adequaat inspelen op door consumenten zelf aangedreven veranderingen. Zo leert men zichzelf (het bedrijf) vooral via communicatie met klanten kennen. 28) Niet voor niets vormt deze levenswijsheid de kern van veel religies. Alleen wanneer wij de ander als ander durven ontmoeten en niet in ons eigen hokje plaatsen, kunnen wij zelf groeien. Alleen zo kan gemeenschap worden gesticht.29)

Ook de tegenwoordige nadruk op verbindend leiderschap kunnen wij vanuit het perspectief op eros verklaren. Echte leiders zijn niet gericht op zichzelf, maar hebben een enthousiasmerende (letterlijk god-in-ons) en erotiserende uitwerking op hun omgeving. Zij werken aanstekelijk en zetten aan ‘te verwekken bij het schone’, om hemelse idealen productief te maken.

4.3 De interpretatiestrijd over het Rijnlandse en het Angelsaksische model

Met Hermes als fallische godheid en het beeld van Eros in zijn meest ideale vormen voor ogen, komen ook de verschillen tussen het Rijnlandse en Angelsaksische model in een helder licht te staan. Vlak na de val van de Berlijnse muur schreef Michel Albert in 1991 hierover in Capitalisme contra Capitalisme. Binnen het Angelsaksische model met de Britse oud-premier Thatcher en de Amerikaanse oud-president Reagan als zijn voornaamste discipelen en briljante retorische verdedigers, ontwaart Albert een atomaire, op eigenliefde gerichte, marktstructuur van miljoenen tegen elkaar op vechtende individuen die in een Hobbesiaanse overlevingsstrijd gewikkeld zijn.

In het Rijnlandse model staat daarentegen de economie en de organisatie als gemeenschap centraal. Niet individualiteit, maar solidariteit is de basis. Albert maakt zich zorgen over de opkomende vorm van Angelsaksisch kapitalisme waarin bedrijven zelf handelswaar zijn en de economie footloose wordt. Wij verliezen intimiteit door de ‘ontlijving’ van de economische orde. 30) Er dreigt een virtualisering van de economische orde waarin niet de reële economie maar ondoorzichtige financiële producten de dienst uitmaken.
Frappant in het licht van de hedendaagse ontwikkelingen zijn Alberts zorgen over de Europese eenwording. Bij de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal stond volgens hem de Rijnlandse gemeenschapsidee voorop, maar dat is nu in veel mindere mate het geval. Hij ziet tussen de toenmalige twaalf lidstaten van de Europese Unie een onderlinge concurrentiestrijd ontbranden waarbij de een na de ander zich als het belastingparadijs voor financieel kapitaal ontpopt en economische concurrentiekracht zich vooral vertaalt in reductie van publieke uitgaven en ontmanteling van de welvaartsstaat. Tenzij Europa zich niet rap omvormt tot een echte politieke gemeenschap, zal het in feite niet meer dan een subsysteem van het Angelsaksische model zijn. 31) Toch schat Albert juist de vitaliteit en innovatiekracht, de duurzaamheid en de efficiëntie van het Rijnlandse model hoger in. Het denken in termen van gemeenschappen betaalt zich volgens hem in verschillende vormen uit. Het denken in termen van ‘ieder voor zich’ bedreigt de planeet en loopt onvermijdelijk uit op ondergang en de dood.

5. De ondernemer als verbinder: over gemeenschapsvorming en solidariteit

5.1 Het gevaar van abstrahering

Er zijn gevaren die productieve gemeenschapsvorming bedreigen. Het voornaamste gevaar is dat van abstrahering. Wanneer er geen lichamelijk contact is, kan er geen liefde zijn die tot gemeenschap leidt; er vindt hoogstens een verkapte vorm van zelfbevrediging plaats. Interessant in dit verband is het werk van de filosoof en eigenaar van een werkplaats en reparateur van motoren Matthew Crawford. 32) Volgens hem heeft de voortschrijdende kenniseconomie deze abstrahering en ontaarding of ‘ontlijving’ van de economie in de hand gewerkt. Het pleit voor het in ere herstellen van ambachtswerk omdat alleen door de ontwikkeling van intieme kennisverhoudingen solidariteit kan ontstaan. Crawford deed naar eigen zeggen wereldvreemd en solipsistisch werk, abstract computerwerk als symboolanalist in de financiële wereld, die volgens hem niet toevallig vrijwel geheel van de reële economie is losgezongen.

De crisis in de financiële sector die in Amerika begon en wereldwijd is overgewaaid, is vanuit dit perspectief niet simpelweg ontstaan uit plat egoïsme, maar omdat de bankiers letterlijk het contact met de realiteit verloren waren en hun producten wereldvreemd werden. Wanneer economische verhoudingen alleen maar op papier bestaan, of als symbolen op computerschermen, of als mannen zonder eigenschappen in economische modellen, dan lopen wij het risico te ontsporen. Juist op basis van werkelijk persoonlijk contact, face to face ontmoeting kunnen wij ons in elkaars situatie inleven en kan uit verbondenheid en solidariteit iets productiefs ontstaan.

Van de Verlichtingsidealen vrijheid, gelijkheid en broederschap wordt broederschap het minst met de markt geassocieerd. Waar komt de solidariteit van hedendaagse marktrelaties en partnerschappen tussen organisaties nu precies vandaan?

5.2 Niet autonomie maar afhankelijkheid als economisch uitgangspunt

Zoals al eerder aangestipt, staat een atomair vrijheidsideaal aan de basis van de traditionele economie opvatting. In lijn met de toenmalige Newtoniaanse (op Cartesiaanse leest gestoelde) natuurkunde heeft zich een dualistische en antagonistische wetenschapsopvatting ontwikkeld waarin tegenover elkaar botsende individuen een gevecht leveren om tot optimale nuts- of winstmaximalisatie te komen. Deze opvatting van wetenschap loopt niet alleen spaak omdat mensen geen atomen zijn, maar ook omdat zij zich van meet af aan via een web van betekenissen met anderen en de wereld verbonden weten. De mens is ten diepste geen homo economicus, maar een hermeneuticus, een vertaler van betekenissen en als zodanig eerder een homo symbolicus en een homo sociologicus.

Zoals wij al eerder zagen, bestaat de vrijheid van het individu veeleer in het vermogen om adequaat vorm te geven aan zijn verbondenheid met en afhankelijkheid van anderen die feitelijk al een gegeven is. Laat ik het een en ander met een aan ds. Martin Luther King ontleend voorbeeld illustreren: ‘Als wij ’s morgens opstaan en naar de badkamer gaan, reiken wij naar een spons die voor ons is gemaakt door een Fransman en een handdoek die ons ter beschikking is gesteld door een Turk, daarna gaan wij aan tafel zitten en drinken koffie uit Zuid-Amerika, Chinese thee of chocolademelk uit West-Afrika. Voordat wij naar ons werk vertrekken zijn wij al schatplichtig aan meer dan de helft van de wereld.’ 33) Deze mate van schatplichtigheid is in de afgelopen 50 jaar alleen nog maar sterker geworden.

5.3 Solidariteit is het bewustzijn te leven in een samengevoegde wereld

In de jaren ‘70 van de vorige eeuw werd op menige studentendemonstratie gescandeerd, ‘hun strijd, onze strijd, internationale solidariteit’. En tot in de jaren ‘80 van de vorige eeuw eindigde Den Uyl zijn toespraken voor het PvdA-congres veelal met de woorden van Brecht: ‘en niet te vergeten: de solidariteit.’ De paradox is dat de wereld waarmee men toen solidair wilde zijn, veraf was en nu heel dichtbij is gekomen.34)  Door de razendsnelle globalisering van economieën raken deze volledig verweven en worden steeds afhankelijker van elkaar. Er is een complex wereldnetwerk ontstaan, waaraan niemand zich kan onttrekken op straffe van isolement en materiële achteruitgang. De wereld is in die zin letterlijk samengevoegd (de letterlijke betekenis van het solidair in het Latijn) en dezelfde globalisering heeft ook tot toenemende migratiestromen geleid waardoor de wereld in het klein in de vorm van multiculturele samenleving binnenkomt en samenvoeging (integratie dus) primair een lokale uitdaging wordt. Wij zitten allemaal in hetzelfde schuitje, waarin wij gezamenlijk overleven of ondergaan. In die zin is solidariteit in deze eeuw vanzelfsprekend geworden. Toen verlangden de studenten nog romantisch naar een samengevoegde wereld. Nu zien wij dat de wereld altijd al samengevoegd was, is en zal zijn.

Burgers en politieke leiders zouden dit ‘teken van de tijd’ veel beter moeten leren verstaan. Ondernemers hebben dat al eerder beter begrepen; niet alleen door druk van ‘buitenaf’, maar ook van binnenuit het bedrijf is een instrumentele, atomaire en zelfzuchtige houding onvruchtbaar gebleken en neemt het verlangen toe van betekenis te zijn in deze wereld.
Het vermogen om geïnspireerd te raken, spiritualiteit dus, is niet voor niets binnen bedrijven steeds belangrijker geworden. Niet alleen om zelf niet verstopt te raken, maar ook om je niet af te sluiten van de feitelijke verbondenheid met anderen. Spiritualiteit wordt weleens de ziel van maatschappelijk verantwoord ondernemen genoemd. In het hart van de bekende drie p’s, people, planet, profit, staat de pneuma (adem, geest), de bron van energie en vitaliteit, compassie en verbondenheid, waarin de basis ligt van beleefde solidariteit.

5.4 Oikofilie als basis en startpunt

Roger Scruton gebruikt het begrip oikofilie, 35) liefde voor het eigen huis, om verstandig na te denken over onze planeet. Volgens hem kan alleen een ‘wij’-gevoel (solidariteit dus) de bron zijn van waaruit wij internationale milieuproblemen kunnen oplossen. Staatsoplossingen ondermijnen vaak het gevoelde eigenaarschap voor de problemen en internationale verdragen lijken mooi, maar bieden vaak niet meer dan dure papieren (schijn)oplossingen. Volgens hem vormen lokale marktoplossingen, betrokken burgers en ondernemerschap dat midden in de gemeenschap staat, de sleutels voor de ontwikkeling van oikofilie. Een gevoel voor schoonheid en respect voor het heilige vindt in oikofilie zijn basis. Hij is pessimistisch over Europa onder meer vanwege haar overdadige en uniformerende regelgeving en het voor milieu en Derde Wereld funeste visserij- en landbouwbeleid. Interessant is dat hij stelt dat de oorspronkelijke founding fathers van Europa kosmopolieten waren. Zij hielden van een eigen huis en konden van daaruit zich ook in andere landen, met andere gebruiken thuis voelen. De hedendaagse Europese elite karakteriseert hij daarentegen als internationalistisch. Zij hebben geen enkele affectie met de identiteiten waaruit Europa is opgebouwd.

Scruton heeft het zelf niet zo op ‘verbeelde gemeenschappen’ van verwante geesten, verenigd rond een gezamenlijk doel die hij als utopisch van de hand wijst. Maar juist intiem met elkaar verbonden lokale markten en aards ondernemerschap gericht op de vormgeving van goed leven maken zo’n verbeelde gemeenschap mogelijk. Sterker nog: zij kunnen een kosmopolitische houding stimuleren en een oikofilie waarin de hele wereld ons huis is.

6. De crisis in de gedaante van geperverteerde solidariteit. Over de valkuilen van hermeneutiek

6.1 Over hermeneutiek als verraad

Nu kunt u als welwillende lezer denken. ‘Goed. Je hebt met retorisch geschut een mooi verhaal opgehangen over de zegeningen van ondernemerschap dat zich verbonden weet met de wereld. En ja, ik zie daar ook voorbeelden van. Maar ik zie evenzeer voorbeelden van het tegendeel. Ben je niet te optimistisch gebleven? Het is toch niet voor niets dat Hermes ook bekend staat als de verrader, de dief, de patroon van de firma list en bedrog? Waar is die dubbelhartigheid van Hermes uit het begin van het betoog gebleven?’ Of misschien komt de volgende gedachte bij u op: ‘Uitstekend die solidariteit. En ja, ik kan me die gloedvolle toespraken van Den Uyl nog herinneren. Maar heeft Jan Pronk niet aangeven dat juist de solidariteit in de hedendaagse geglobaliseerde marktverhoudingen geperverteerd is geraakt en is het neoliberalisme van zijn partij niet de reden waarom hij de PvdA vaarwel heeft gezegd?’ 36) Inderdaad, zoals eerder opgemerkt draagt de hermeneutische activiteit bij religie en ondernemerschap altijd de mogelijkheid van verraad in zich. Hermes’ activiteiten zijn altijd dubbelzinnig en hebben zo hun schaduwzijden. Het wordt tijd valkuilen van hermeneutiek te benoemen, alsmede de gevaren van geperverteerde vormen van solidariteit die uitsluitend werken.37)

6.2 Valkuilen van hermeneutiek

Met de hedendaagse crisis voor ogen is het niet moeilijk om de valkuilen van economische hermeneutiek te zien. Zij ligt in geperverteerde verleidingskunst van ondernemers die slechte producten aansmeren. In exorbitante beloningen van managers en topbestuurders voor boodschappen met weinig toegevoegde waarde. In vormen van milieuvervuilende productie die de aarde te zwaar belast. Maar het feit dat de hermeneutische arbeid van hedendaags ondernemerschap altijd het risico van ontsporingen in zich draagt, betekent niet dat wij Hermes dan maar moeten verketteren, het economische systeem als afgodendienst te kijk moeten zetten en ondernemers als duivelse geesten. Dat zou het einde betekenen van vruchtbaar pendelverkeer tussen hemel en aarde. Niet voor niets komen juist binnen centraal geleide economieën waar Hermes vleugellam is gemaakt, de grootste excessen voor in de vorm van bijvoorbeeld corruptie en milieubederf. Wanneer wij een levensvatbare, vruchtbare en goede samenleving voor ogen hebben, hebben wij de aanstekelijke levenslust nodig van optimistische ondernemende lieden die overal kansen voor innovatie en verbetering zien.

Zo laten twee ondernemende schrijvers in hun boek Abundance zien wat voor potentieel er de komende tijd ligt voor het bereiken van een duurzame wereld, met schoon water, energie in overvloed en de hulp van input van miljoenen nieuwe mensen die zich de komende tijd op internet-technologie gaan aansluiten. 38) Zij hebben zelfs een universiteit opgericht die tot doel heeft de leerlingen te stimuleren hun idealen voor een betere wereld productief te maken, omdat naar hun overtuiging dat de ultieme drive is waar het in de economie op draait. Juist dit aanstekelijk optimisme van ondernemers die reële bedreigingen in de ogen durven kijken en zich daardoor niet laten kisten, is essentieel tegenover het cynische en verlammende geluid dat de wereld zal vergaan en het toch niet beter wordt. Dat is het hermeneutische verbindingswerk op grond waarvan duurzaam ondernemen wordt waargemaakt.

6.3 Over uitsluitende solidariteit en de kop in het zand steken

Natuurlijk moeten wij niet alle heil van ondernemers verwachten. In het economisch verkeer tellen mensen die geen koopkrachtige vraag kunnen uitoefenen niet mee, zijn niet te verhandelen waarden en de ongeprijsde schaarste kinderen van de rekening. Vandaar ook de zorgen over een neo-liberaal economisch systeem dat als een Juggernaut alles wat onder zijn wielen komt, platwalst. 39)  Het neoliberale model kent van alles de prijs, maar van niets de waarde. Het richt zich op het actief scheppen van imagined markets ook waar deze niet geëigend zijn. 40) Maar de georganiseerde tegenspraak vanuit andere coördinatiemechanismen, de regels van de overheid, de stem van burgers of de zorg vanuit de informele economie, blijven nodig om maatschappelijke orde niet uit evenwicht te trekken.

De geperverteerde solidariteit waar Pronk het over heeft, berust onder meer op het gegeven dat de marktverhoudingen in internationaal verband fundamenteel scheef en ontaard zijn geraakt door de zeer ongelijke startposities. Niet tegengesproken (of vooralsnog niet afgestrafte) ‘gepantserde’ zelfzucht van de gedwongen marktransacties en perverse ruil dreigen centraal te komen staan. Daarom is het zo belangrijk dat overheden betrokkenheid blijven tonen bij het lot van de allerarmsten (of de vreemdelingen die buiten het systeem vallen) bijvoorbeeld door de sterk symbolische norm van ontwikkelingssamenwerking niet los te laten. Wij hoeven het niet met alle punten van Pronk eens te zijn om te beseffen dat markten sterke partners (overheid en mondige burgers) nodig hebben voor tegenspraak én ondersteuning. Zonder infrastructuur en een adequaat rechtssysteem, zonder goed onderwijs voor onze kinderen en gelijke kansen, zonder goed onderzoek naar duurzame energiebronnen, kunnen hermeneutische marktactiviteiten niet bijdragen aan een betere wereld, maar komen de slechte kanten van Hermes bovendrijven. Er kunnen dan uitsluitende vormen van solidariteit ontstaan die een kunstmatige tegenstelling scheppen tussen de ‘ontwikkelde wereld’ en de ‘onderontwikkelde’ landen: tussen ‘wij’ en ‘zij’. Dit dreigt ook in Europa, waar Zuid tegenover Noord komt te staan, vanuit de uiterst misleidende en simpelweg onjuiste gedachte dat ‘zij’ corrumperende knoflooketers en profiteurs zijn, terwijl ‘wij’ hun rekeningen moeten betalen.

Maar juist ondernemers kunnen zich niet permitteren de kop in het stand te steken omdat zij door handel de elementaire afhankelijkheid en verbondenheid tussen mensen dagelijks aan den lijve ondervinden (en de economische afbreukrisico’s daarvan!). Zij zijn daarom de eersten (maar zeker niet de enigen!) die aan het doelmatig vormgeven van solidariteitsverhoudingen in de wereld kunnen bijdragen.

7. Speelruimte voor een hermeneutische economie: een onderzoekagenda

Dit hoofdstuk wil geen laatste woord bieden over religieuze zaken in het algemeen en zo’n vurige kwestie als (maatschappelijk) ondernemerschap in het bijzonder. Waar gemeend wordt dat het laatste woord gesproken is, de communicatie stokt en er dien ten gevolge geen gemeenschap meer gesticht wordt, is de oorlog nooit ver weg. Waar de atomaire economie de klok slaat, de bedrijfsvoering in het luchtledige zweeft en de hermeneutiek geen kans krijgt, ligt de vervreemding op de loer. Wel zal ik nog een aantal wegwijzers geven die de speelruimte voor een hermeneutische economie bepalen. Zij kunnen nieuw perspectief bieden op de kansen en bedreigingen van de huidige economische orde en de plaats van het ondernemerschap daarbinnen. Van Hermes is niet bekend dat hij vanaf de berg Olympus à la Mozes met twee stenen tafelen kwam aanzetten met daarop de boodschap van de goden gebeiteld. Wel wordt aangenomen dat hij de uitvinder van het schrift moet zijn. Welke (steeds opnieuw te interpreteren) wegwijzers zouden wij in de geest van deze reiziger op schrift kunnen stellen voor een levensvatbare, avontuurlijke en duurzame economie?

1. Mythos en Logos zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In datgene wat de bedrijfsvoering beweegt, ontmoeten ziel en zakelijkheid elkaar. Economie in bedrijf is niet alleen een zaak van het verstand, maar evenzeer een kwestie van het hart en de buik. In wezen is de economie een oneindige verlangenstrijd. Markten worden niet bevolkt door rational fools; ondernemers, managers en professionals binnen bedrijven zijn geen anonieme ‘mannen zonder eigenschappen’. Een gevoel van eigenaarschap is als ondernemer, professional en als manager binnen het bedrijf van essentieel belang om zich verbonden te weten met het geheel. Het belichaamt de drive om datgene productief te maken in de wereld wat je werkelijk aan het hart gaat. Het gaat er daarom om de inspiratie van mensen te koesteren. Wanneer wij de economie interpreteren als een atomaire aangelegenheid en in de bedrijfsvoering mensen als dingen behandelen, wanneer wij geen recht doen aan het verlangen van het hart naar betekenisverlening in deze wereld, dan sluiten wij elkaar in ijzeren kooien op en lopen wij als robots langs elkaar heen. Dan verdwijnt de bezieling, stokt al het economisch verkeer en dooft het licht.

2. Er dienen zich in het ondernemerschap voortdurend nieuwe heilige kwesties aan. Dit essay heeft een aantal van dergelijke heilige kwesties geraakt die intrinsiek met het ondernemerschap verbonden zijn, zoals de omgang met menselijke waardigheid, respect voor vakmanschap (beroepseer) en de schending daarvan in beroepszeer, en de toenemende belangstelling voor het behoud van de natuur en verduurzaming van de samenleving. Werk is meer dan het verdienen van het dagelijks brood. In het werk en in de onderneming als gemeenschap maken wij van de aarde een bewoonbare plaats en lichten zin en betekenis op.

3. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is economische noodzakelijk én noodzakelijk politiek. Wij hebben de doelverbreding van het ondernemerschap aan de orde gesteld. De stelling is dat in de huidige geglobaliseerde en met elkaar verbonden wereld maatschappelijk verantwoord ondernemerschap een economische noodzaak is geworden. Hiermee is de bedrijfsvoering een paradoxale onderneming geworden. Om economisch te overleven moet de onderneming zijn strikt economische redeneertrant kunnen loslaten conform het aloude religieuze adagium. ‘Wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen. Wie zijn leven los laat, die zal het behouden’. 41) Precies hierin is ondernemerschap een vorm van (politiek) meesterschap geworden. De moed en durf om met lege handen te staan en je niet al te zeer te laten vastleggen door cijfers, regels, protocollen, maar deze steeds opnieuw naar eigen inzicht te interpreteren. De kritische en urgente vraag is of er binnen ondernemingen voldoende ‘vrijplaatsen’ blijven om lichamelijke vormen te ‘baren’ waarin het goede leven gestalte kan krijgen.

4. Zoals hermeneutiek het kloppende hart is van levende theologie, is communicatie de motor waarop gezonde economische bedrijfsvoering rust. Het ‘in vorm komen’ van bedrijven hangt af van erotiserend verbindend vermogen, van communicatie die gemeenschap sticht en het vooronderstelt de mogelijkheid van discipline, training en van georganiseerde tegenspraak.

5. Solidariteit is een kwestie van inlevingsvermogen in de feitelijke verbondenheid tussen mensen. Het is het vrije vermogen om je in anderen te verplaatsen en je met hun te kunnen verbinden. Deze gevoelde solidariteit bepaalt mede de mogelijkheid om adequaat op de werkelijkheid in te spelen, vanuit solidair perspectief zien wij de werkelijkheid zoals die is, maar ook zoals die zou kunnen zijn. Deze spirituele verbeeldingskracht bepaalt als vanouds de bewegelijkheid van religie en tekent de avontuurlijke ondernemersgeest.

6. Goed ondernemerschap veronderstelt de moed de ogen niet te sluiten voor zaken die verkeerd gaan. Solidariteit kan ontaarden in geslotenheid, in een wij – zij mentaliteit. Juist ondernemerschap is van meet af aan sterk geweest in het scheppen van partnerschappen tussen vijanden. Maar zij vooronderstelt wel een koopkrachtige vraag die zich articuleren kan, een betrouwbaar bestuur, en een wereld waarin kinderen zorgzaam worden opgevoed. Als dergelijke basisvoorwaarden ontbreken, kan economische solidariteit ontaarden in een perverse solidariteit: een solidariteit die bewust de werkelijkheid zoals die is, negeert omdat deze te pijnlijk is. ‘Wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart’, zei Prediker al, maar dat mag geen excuus zijn om dan maar de ogen te sluiten. Alleen wanneer wij werkelijk blijven zien wat er aan de hand is en daar samen met anderen wat aan proberen te doen, kunnen wij op ondernemende en uitdagende wijze de problemen van morgen aan.

7. Gemeenschappen, gevormd door via markt en bedrijf vormgegeven samenwerkingsverbanden, moeten niet te licht en niet te zwaar zijn. Markten en ondernemingen zijn geschikt voor het stichten van verheffende vormen van gemeenschapszin. Deze gemeenschappen moeten niet ‘ondragelijk’ licht zijn, maar ook niet te drukkend zwaar. Het bevorderen van liefde voor het eigen huis (oikofilie) is de sleutel voor een solidaire betrokkenheid die tegelijkertijd lichtvoetig, aanstekelijk, open en grensoverschrijdend is.

8. Heb oog voor de valkuilen van hermeneutisch arbeid in economisch perspectief. De crisis van de economie verschijnt in hermeneutisch perspectief in verschillende gestalten. Als een onbeheersbaar spook, als het vallen voor de verleidingen van de economie als natuurwetenschap, als een verenging van goddelijke boodschappen tot een zaak van egoïstisch verlangen, als vormen van verraad, list en bedrog en als uitingen van geperverteerde solidariteit.

9. De crisis verschijnt als kantelpunt met als cruciale vraag: waar richt ik mijn verlangen op? Gaat het mij om de zelfzuchtige bevrediging van behoeften of probeer ik mij te richten op het laten floreren van anderen in gemeenschappen waarmee ik samenwerk omdat ik alleen zo tot mijn recht kan komen en er werkelijke duurzame groei op deze aarde mogelijk is?

10. Zoek verbindingen en werk samen, over natuurlijke grenzen heen. Laat je in de verbeelding van mogelijke gemeenschappen niet beperken door landsgrenzen, vooroordelen of andere vormen van benauwende hokjesgeest. Het serieus nemen van hermeneutische economie laat zich ook verstaan als een pleidooi voor internationale en nationale samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en de burgermaatschappij. Juist ook vanwege het gegeven dat wij allemaal in hetzelfde schuitje zitten. De overheid zou bijvoorbeeld veel meer kunnen investeren in het mogelijk maken van duurzame energie, in het faciliteren van de passie naar onderzoek of in het beprijzen van milieubelastende consumptie. Voor burgers en ondernemingen is het bevorderen van oikofilie van belang, binnen en buiten de grenzen van het koninkrijk.

Misschien heeft u wat aan de wegwijzers van Hermes. Misschien herkent u zich in de typering van ondernemerschap als de avontuurlijke vertaler van goddelijke boodschappen voor de aarde, als verbinder van ideaal en werkelijkheid, als moderne vormgever van solidariteitsverhoudingen in de wereld. Gezien de uitdagingen waar deze wereld voor staat, zullen wij het grensoverschrijdende lef van Hermes nodig hebben: de moed om brood te zien in een goede en duurzame wereld voor iedereen.

Verwijzingen

  1. Zie ook E. Borgman, Overlopen naar de barbaren. Het publieke belang van religie en christendom, Kampen: Klement 2009, p. 131 – 152.
  2. Zie voor deze these G. van den Brink (red). De Lage landen en het hogere. De betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan, Amsterdam: Amsterdam University Press 2012.
  3. P. Mirowski, More heat than Light: Economics as Social Physics, Physics as Nature’s Economics, Cambridge: Cambridge University Press 1989.
  4. F. Taylor, The Principles of Scientific Management, New York/London: Norton & Company 1967 [1911], p. 7.
  5. Zie H. Mintzberg, Managers, maar dan echte. Over de zachte praktijk van het managen en de vorming van managers, Schiedam: Scriptum 2004.
  6. Zie hierover J. E. Stiglitz, A. Sen en J.-P. Fitoussi, Mismeasuring our lives: Why GDP doesn’t add up, New York: The New Press 2010.
  7. Zie G. Buijs, Publieke liefde. Agapè als bron voor maatschappelijke vernieuwing in tijden van crisis, Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar filosofie en levensbeschouwing bij de faculteit der wijsbegeerte van de Vrije Universiteit Amsterdam 2012, p. 24 – 27 aan wie ik deze exegese ontleen.
  8. Zie ook hoofdstuk 6 Wil Derkse ‘Vruchtbare impulsen vanuit religie in seculiere contexten’
  9. Zie de klassieke kritiek op de homo economicus als een rational fool (Sen). Hij is als een man zonder eigenschappen: iemand zonder morele betrokkenheid en emotie, die niet tot zinvolle communicatie en het maken van meerdimensionale afwegingen in staat is; zaken die in het werkelijke economische leven essentieel zijn. I. van Staveren, Caring for Economics. An Aristotelian Perspective, Delft: Eburon 1999.
  10. Zie Taylor, 1967 [1911], p. 90 en 10: ‘One of the dangers to be guarded against, when the pay of the man or woman is made in any way to depend on the quality of the work done, is that in the effort to increase the quantity the quality is apt to deteriorate’; en ‘…the majority of men believe that the fundamental interests of employees and employers are necessarily antagonistic. Scientific management, on the contrary, has for its very foundation the firm conviction that the true interests of the two are one and the same…’.
  11. T. Sedlácek, De economie van goed en kwaad. De zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesj tot Wall Street, Schiedam: Scriptum 2012.
  12. Deze omschrijving is van E. de Haan en E. Berends, Organisatieontwikkeling met theorie U, Amsterdam: Boom/ Nelissen 2012, p. 22.
  13. M. Friedman, ‘The social responsibility of firms is to increase its profits’, in: The New York Times Magazine, 13 september 1970.
  14. Zie R. van Tilburg, R. van Tulder, M. Francken en A. da Rosa, Duurzaam ondernemen waarmaken. Het bedrijfskundig perspectief, Stichting Management Studies, Den Haag/Assen: Van Gorcum 2012.
  15. Zie A. Klamer, L. van der Laan en J. Prij, De illusie van volledige werkgelegenheid. Assen: Van Gorcum 1997.
  16. Zie G. van den Brink, T. Jansen en D. Pessers, Beroepszeer. Waarom Nederland niet goed werkt, Amsterdam: Boom 2005.
  17. Ontleend aan link bij Stichting Beroepseer.
  18. H. van Diest, Zinnig ondernemen. Het reflexieve handelen als grondslag voor de continuïteit van ondernemingen, Assen: van Gorcum, 2000.
  19. Zie M. ter Borg, Zineconomie. De samenleving van de overtreffende trap, Schiedam: Scriptum 2003.
  20. Ontleend aan Jaarverslag 2010 en jaarplan 2011 van Stafgroep levensbeschouwing en bezinning van VNO-NCW,
  21. Dit voorbeeld komt uit W. Hart, Verdraaide organisaties. Terug naar de bedoeling, Deventer: Kluwer 2013.
  22. Over de drie vormen van liefde, zie A. Compte-Sponville, Kleine verhandeling over de grote deugden, Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas 1997, p. 275 – 360.
  23. Dit voorbeeld is ontleend aan D. N. McCloskey, The Bourgeois Virtues: Ethics for an age of Commerce. Chicago: the University of Chicago Press 2006.
  24. Systematisch uitgewerkt in N. van der Ven, Schaamte en verandering. Denken over organisatieverandering in het licht van de filosofie van Emanuel Levinas, Kampen: Klement 2006. Vergelijkbaar met de gesignaleerde beroepszeerproblematiek (2.2) en het belang van eigenaarschap (2.3).
  25. Zie J. Jacobs, Systems of Survival: A Dialogue on the Moral Foundations of Commerce and Politics, New York: Random House 1992.
  26. Ontleend aan J. Kessels en E. Broers, Vrije ruimte. Filosoferen in organisaties, Amsterdam: Boom 2002, p. 170 – 171.
  27. H. G Frankfurt, The reasons of Love, Princeton and Oxford: Princeton University Press 2004.
  28. H. Volberda, F. van den Bosch en K. Heij, Re-inventing Business. Hoe bedrijven hun businessmodel innoveren, Stichting Management Studies Den Haag/Assen: Van Gorcum 2013.
  29. Zie bijvoorbeeld de klassieker van M. Buber, Ich und Du, Gerlingen: Lambert Schneider 1994.
  30. Deze term is van A. Verbrugge, Staat van verwarring. Offer van liefde, Amsterdam: Boom 2013. Ook hij plaatst een atomaire in zichzelf gerichte cultuur tegenover een op gemeenschap ingestelde samenleving. Net als Hanna Arendt meent hij dat de hedendaagse gesteldheid van economie en bedrijf vooral in het teken staat van het dagelijks onderhoud van het lichaam en dat het werk van onze handen gericht op duurzaamheid of het inspirerend handelen van onze geest er amper een plek hebben. Mijn betoog is er op gericht om aan te tonen dat deze ruimte er feitelijk nu juist wél is en dat ook om economische redenen deze ‘vrijplaatsen’ moeten blijven bestaan.
  31. M. Albert, Capitalism against Capitalism, London: Whur Publishers 1993, p. 244 -249.
  32. M. B. Crawford, Shop Class as soulcraft: An Inquiry into the value of work, New York: The Penguin Press 2009.
  33. M. L. King jr, Strength to love, Minneapolis: Fortress Press 2010, p. 69.
  34. H. Klamer en J.-W. van den Braak, ‘Globalisering en solidariteit, van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij’ in: J.J. van Dijk, Verbindend bouwen, over solidariteit en verzorgingsstaat, Kampen: Kok 2008.
  35. R. Scruton, Groene filosofie. Verstandig nadenken over onze planeet, Amsterdam: Nieuw Amsterdam 2012.
  36. Zie zijn brief
  37. Belangrijke vormen van te benauwende en te zware insluitende marktsolidariteit zijn er ook. Dat is een vorm van gelijk makende marktwerking (meestal door uniformerende regelgeving afgedwongen) die geen ruimte laat voor regionale verschillen. Het is de totalitaire vorm van afgedwongen gemeenschapszin, de eros in zijn rauwe gedaante die alles in zich opnemen wil. Zij sluit door insluiting ‘het andere’ uit.
  38. P. H Diamandis en S. Kotler, Abundance: The Future is better than you think, New York: Free Press 2012.
  39. H. Noordegraaf, T. Salemink, H. Tieleman en R. van Elderen (red.), De moderne economie als Juggernaut. Het debat over theologie en economie, Kampen: Kok 1997.
  40. Deze term is van P.W. Zuidhof, Imagining Markets: The Discursive Politics of Neoliberalism, Dissertatie Erasmus Universiteit Rotterdam 2012.
  41. Mattheus. 10:39; Marcus 8:35; Lucas 9:24; Johannes 12:25.

 

 

Thema: