De economische obsessie met doelmatigheid is schadelijk. Ze maakt ons macro-economisch zeer kwetsbaar voor de impact van het hoogst onwaarschijnlijke en is destructief voor een gezonde bedrijfsvoering. De economie is geen soepel lopende machine die met zo min mogelijk input zoveel mogelijk output produceert. Ze kan alleen effectief zijn door omwegen te bewandelen. Ook de economie leeft daarbij van genade.

door Jan Prij
De auteur is filosoof, econoom, lekenpreker en publicist. Ook is hij redactiesecretaris van het politiek-wetenschappelijk kwartaalblad Christen Democratische Verkenningen

Efficiëntie is als heilige graal van de economie
De economie wordt immers als vanouds als het domein van de doelmatigheid gezien. Sterker nog: voor veel economen is efficiëntie de heilige graal, of beter gezegd de alfa en omega, het begin en einde van alle wijsheid. En het is ook bekend waar die wijsheid te vinden is: in de abstracte wereld van de zuivere theorievorming, onder perfect zuivere condities van volledig vrije mededinging in een frictie-loze en zekere wereld zonder machtsvorming en informatieachterstanden. Het doelmatig aanwenden van schaarse middelen wordt als niets minder dan de kern van de economie beschouwd. Naar de beroemde definitie van de econoom Lionel Robbins is economie de wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert als de relatie tussen doelen en middelen die op alternatieve manieren kunnen worden ingezet.
Verspilling is een doodzonde en het tegengaan van verspilling is zo ongeveer de roeping van elke econoom. Ook de economie zelf wordt geacht zo zuinig mogelijk te functioneren.
Economen en nationale schatkistbewaarders worden van de weeromstuit vooral prijzenswaardig geacht vanwege hun zuinigheid en staan niet bepaald bekend om hun vrijgevigheid. Zelfs als door de coronacrisis de staat, nu de raderwerken van markten vrijwel volledig stil zijn gevallen, het economisch leven stuurt met zichtbare hand met miljarden Euro’s is een zekere mate van strengheid geboden (zeker waar het andere Europese landen betreft die in onze ogen niet prudent genoeg met hun collectieve uitgaven zijn omgesprongen).

De machine dreams van economen
Waar komt het beeld van de economie als een zuinige, soepel lopende machine eigenlijk vandaan? Toen de economische wetenschap aan het begin van de industriële revolutie ontstond was de klassieke newtoniaanse mechanica dominant. Volgens de grondlegger van de klassieke economische wetenschap, de Schotse moraalfilosoof Adam Smith (1723-1790) geven deze wetten een goddelijke samenhang weer. Deze samenhang was te vergelijken met een zorgvuldig uitgedacht radarwerk waarin iedereen zijn eigen plaats had in het geheel als teken van goddelijke voorzienigheid. Als door een onzichtbare hand geleid komen in markten zowel de vragers als aanbieders van goederen en diensten optimaal aan hun trekken. Neoklassieke opvolgers als Walras (1814-1910), Edgeworth (1845-1926) en Jevons (1835-1882) stelden deze wetten mathematisch op schrift. Volgens de toenmalige mechanische natuurkunde wordt beweging gezien als beweging in optimale toestand of langs optimale paden. De natuur wordt geacht zuinig te zijn. De atomaire deeltjes hebben hun eigen plaats in het systeem en natuurlijke krachten zorgen er voor dat zij die plaats steeds weer innemen. De neoklassieke economen gebruikten de bewegingsvergelijkingen uit de fysica waarbij variabelen als ‘potentiële energie’ en ‘kracht’ werden vertaald als ‘nut’ en ‘prijs’. Prijzen zijn daarbij de natuurlijke krachten die er voor zorgen dat de individuele deeltjes steeds weer naar een positie van maximale potentiële energie of nut werden gedreven. Het gebruik van technieken en analogieën uit de fysica is niet alleen een kenmerk van de founding fathers van de neoklassieke economie. Zo maken vanaf de jaren 30 ingenieurs en jonge fysici zoals Paul Samuelson en Tjalling Koopmans de overstap naar de economische wetenschap en introduceren zij optimalisatietechnieken uit de fysica in de economie. Om een illustratie te geven: Het proefschrift van Jan Tinbergen uit 1929 heette ‘Minimumproblemen in de natuurkunde en de ekonomie’. Tinbergen stapte naar de economie over om met behulp van optimalisatietechnieken, modellen en sociale engineering de economisch maatschappelijke problemen van zijn tijd te lijf te gaan. Ook richtte hij het Centraal Planbureau op. Tot op de dag van vandaag worden in modellen van het Centraal Planbureau economische vraagstukken verengd tot een technische kwestie, namelijk het oplossen van allerlei ‘nuts-of winstmaximalisatievraagstukken onder randvoorwaarden’. En wordt maar mondjesmaat beleden dat de voorspelkracht van economische modellen amper beter is dan het resultaat van koffiedik kijken. Hoewel ook andere metaforen in zwang zijn (zoals biologische) is tegenwoordig de aantrekkingskracht van de fysica bepaald niet verdwenen, met name vanwege de makkelijke wiskundige vertaling van ‘nutsmaximalisatie onder randvoorwaarden’ in econometrische vergelijkingen en modellen. Een belangrijke beperking van deze modellen is evenwel dat ze (comparatief) statisch van aard zijn en daarom de economische en ruimtelijke dynamiek niet adequaat in beeld kunnen brengen. Ook houden ze op geen enkele manier rekening met fundamentele onzekerheid. Zo bezien zijn het steriele optimalisatiedromen die weinig met de economische realiteit van alledag te maken hebben Toch zijn machine-dreams in hoge mate bepalend gebleven voor een economische benaderingswijze (zelfs toen de natuur aanmerkelijk minder zuinig bleek dan gedacht, zoals bijvoorbeeld de tweede wet van de thermodynamica, de chaostheorie en complexiteitstheorie illustreren). Sterker nog: machinedreams zijn ook bepalend geweest voor de inrichting van het economisch leven op bedrijfsmatig niveau, tot op de dag van vandaag. Dit kunnen we aan de hand van de opkomst en invloed van de bedrijfskunde laten zien, waarbij Scientific Management zijn intrede deed.

Bedrijven als money making machines en intensieve menshouderijen
Ook in de bedrijfskunde die begin 1900 als ‘managementwetenschap’ tot ontwikkeling kwam, is de zoektocht zichtbaar naar universeel geldende wetten, die het besturen van organisaties zou kunnen vergemakkelijken, zichtbaar. Frederick Winslow Taylor (1856-1915), de aartsvader van deze nieuwe vorm van weten, was een Amerikaans werktuigbouwkundig ingenieur die een klassieker schreef met als veelzeggende titel The Principles of Scientific Management. ‘In the past the man has been first, in the future the system must be first’, zo luidt de beroemd geworden inzet van zijn boek. Zijn doel was om de bestaande, onnauwkeurige en niet wetenschappelijk gevalideerde praktische vuistregels van de werkmannen te vervangen door wetenschappelijke, op exacte tijdmetingen gebaseerde regels. Hiertoe deelde hij het werkproces op in kleine eenheden en maakte hij nauwgezet studie van de bewegingen en de tijd die voor de afzonderlijke onderdelen nodig waren. Hoewel de economie inmiddels fundamenteel veranderd is en allang, zo zegt men, van een industriële economie naar een postindustriële diensteneconomie is geëvolueerd, worden tijdregistratiesystemen nog steeds gebruikt om vormen van private, maar ook publieke dienstverlening (zoals onderwijs, zorg, politie) tot grotere efficiency te dwingen.
Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw werd dan ook in Nederland langzamerhand het Angelsaksisch organiseren dominant, waarin bedrijven als money making machines werden gezien om vooral de portemonnees van de eigen aandeelhouders te spekken.
De ‘intensieve menshouderijen’ kwamen op (naar een titel van een gelijknamige boek van Jaap Peters en Judith Pouw). We zijn organisaties net zo rationeel en machinaal gaan inrichten als de intensieve veehouderij en de productiviteitseisen en de controlevoorschriften werden enorm opgeschroefd. Net als in de intensieve landbouw zijn daarbij kwetsbare monoculturen gecreëerd. Door het scherp scheiden van verantwoordelijkheden bijvoorbeeld, en daarbij al het werk in keurige hokjes (taken) op te delen om daarmee de productiviteit te verhogen. We hebben vakmensen wegbezuinigd omdat ze naar het oordeel van de managers niet ‘productief’ genoeg waren. Of weg-geglobaliseerd omdat er elders efficiënter geproduceerd kon worden. Onder het mom van doelmatigheid is het praatje wegbezuinigd in de verzorgingshuizen en de verpleegzorg, en hebben we de hoeveelheid blauw op straat beperkt. Over onderwijzers is gedacht dat we ze wel door goedkopere procesbegeleiders kunnen vervangen omdat dat veel efficiënter zou zijn.
Nu we zelf dringend om aandacht, zorg of een praatje verlegen zitten zien we pas goed hoe kwetsbaar we zijn geworden. En hoe vreemd het is dat grote bedrijven die geen reserves hebben aangelegd maar alleen maar maximaal voor de belangen van de eigen aandeelhouders hebben gezorgd, nu aan het overheidsinfuus zitten. Hoe ongezond en on-duurzaam het is dat we bedrijven als money making machines hebben uitgemolken en mensen tot het uiterste hebben uitgeperst.

De economie van de omweg, de rol van geluk en pech
Kortom, nu de machinerie van het economisch leven piepend en krakend tot stilstand is gekomen wordt het hoognodig tijd om ons af te vragen of de gelijkstelling van economie met efficiëntie, met het doelmatig aanwenden van middelen gegeven de mogelijke alternatieve aanwendingen daarvan, wel zo gelukkig is: of de fascinatie met doelmiddelrationaliteit wel de eigenlijke kern van de economie raakt. Misschien is het nu tijd om te beseffen dat ook de economie van geluk en pech en van overbodige franje aan elkaar hangt. Ook de economie leeft van het onuitputtelijke gebied voorbij verdienste, prestatie en inspanning. Of een bedrijf overleeft of niet, succes heeft of niet, is vaak gewoon een kwestie van geluk en botte pech. En juist bedrijven die zich niet exclusief op winst richten, blijken de meest succesvollen te zijn. Ook economie functioneert via de weg van omweg. We kunnen inmiddels door schade en schande wijzer zijn geworden: als we bezuinigen om de menselijke contacten dan wordt de dienstverlening er eerder slechter op dan beter. Als we bezuinigen op vitale beroepen omdat ze te weinig productief zijn, dan lopen organisaties in de soep. Ook is het onzinnig om in de huidige diensteneconomie kenniswerkers op commando snelle creatieve stukjes te laten afleveren, terwijl ze bijna altijd alleen op goede ideeën kunnen komen tijdens een wandeling of de vrije ruimte hebben om niet constant doelmatig bezig te hoeven zijn. Misschien is het daarom beter om de economie niet met een machine te vergelijken. Misschien kunnen we van moeder natuur leren dat de meeste zaken niet efficiënt te regelen zijn en doen er in plaats daarvan goed aan de variëteit en onvoorspelbaarheid ervan te omarmen.

Moeder natuur als voorbeeld
De natuur houdt van redundantie en diversiteit. Ze is niet overmatig gespecialiseerd, en maar matig geïnteresseerd in schaalvoordelen, al te groot is niet goed . Het is dat moeder natuur tot voor kort werd geacht geen stem te hebben, anders was het totaal overbodig, maar daarom niet minder nuttig dat Abraham Kuyper (1837-1920) op een gelijknamige lezing uit 1869 eens zei dat ‘eenvormigheid de vloek van het moderne leven was.’ Deze veelzijdige man die niet in een hokje te proppen was, zag een eenvormigheid opdoemen die in flagrante tegenspraak was met de organisch gegroeide diversiteit en de veelkleurigheid van moeder natuur waarin hij de gulle hand van een Schepper vermoedde. Maar ook voor minder Godvruchtige lieden mag duidelijk zijn dat het leven bestaat uit pure onverdiende overvloed en genadegave. De natuur is niet efficiënt. Ze gaat bepaald kwistig met haar middelen om. Om zichzelf te beschermen tegen fundamentele onzekerheid zet ze overdaad in. Zo zet ze miljoenen zaadcellen in opdat er eentje geluk heeft dat eitje te vinden. We zijn hoe je het ook went of keert geluksvogels en dat simpele en geinige antropologische gegeven zou eenvoudigweg ook consequenties moeten hebben voor de economische analyse. Ook zijn we over het algemeen gezegend met twee longen en nieren, handen en benen, terwijl dat strikt genomen veel te veel van het goede is. Economisch beredeneerd volgens een korte termijn optimaliseringstrategie zou onze lichamelijke inrichting er vast heel anders uitzien. Als we onszelf dan toch willen spiegelen aan de natuurwetten, neem dan de lessen van moeder natuur serieus. Wat we van de natuur kunnen leren is dat het weinig zin heeft om in situaties van fundamentele onzekerheid optimale beslissingsstrategieën uit te denken. Onze optimalisatie modellen onder randvoorwaarden lopen tegen grenzen op van fundamentele onzekerheid.
We weten een ding zeker: Ook een volgende crisis waar we op geen enkele manier rekening mee hielden zal ons in de toekomst zomaar kunnen overvallen. Wat we van de natuur kunnen leren is dat het recept tegen fundamentele onzekerheid de overvloed, de redundantie, de genade is. Als we dan toch van de natuur willen leren dan is het dat eenvormigheid de vloek van het moderne leven is. Dat we onszelf beter op Rijnlandse manier kunnen organiseren dan op Angelsaksische wijze. Dat de ongeneeslijke gezonde bewegingen van een goed lopende huishoudingen niet die van de industriële prikklok zijn, maar leven van de inspirerende ideeën die zich niet af laten afdwingen, van mensen die meer doen dan het contract zegt, van mensen die niet op de klok kijken en tijdschrijven, maar zich geroepen voelen om voor anderen in te staan in tijden van nood. En dan blijkt zelfs in fundamenteel onzekere tijden een waarheid overeind staan. We ruilen niet met elkaar volgens het strikte en directe voor-wat-hoort-wat principe. We gunnen elkaar zaken omdat anderen aan ons zaken gegund hebben. We geven om anderen omdat ook om ons gegeven is. We zijn solidair met anderen, omdat wij op onverdiende wijze tot nog toe gewoon geluk hebben gehad.

Dit artikel verscheen eerder in mei 2020 bij Het Goede leven van het Friesch Dagblad  

Thema: