Boekbespreking in het Nieuw Rotterdams Kerkblad, september 2010
‘Goden breken’ van Marc De Kesel
Bij het monotheïsme staat niet zozeer het geloof, maar de geloofskritiek centraal. Dat is de basisintuïtie die achter alle elf essays in dit fascinerende maar lastige boek van de filosoof en theoloog Marc De Kesel. Volgens hem is het monotheïsme een kritische machine, bedoeld om goden te breken.
Ons bekennen tot God betekent dat we ophouden goden te fabriceren en dat we alle reeds eerder gemaakte goden nietig verklaren. De Kesel beschrijft in zijn boek allereerst hoe het monotheïsme ontstaan is en waaruit zijn revolutionaire kracht bestaat. Volgens hem heeft het monotheïsme als godenbreker vanaf de Babylonische Ballingschap het licht gezien. Voor het eerst in de geschiedenis mogen niet verschillende godsdiensten naast elkaar bestaan, maar wordt de waarheid van de Ene God ingezet om de valsheid en onwaarheid van andere, zelfgemaakte goden te ontmaskeren.
De positieve, emancipatoire kracht van zo’n monotheïsme bestaat erin dat te bekrompen beelden over God, beelden die mensen klein en gevangen houden, aan gort worden geslagen. De mogelijk gewelddadige potentie van zo’n religie is, dat ze zich niet alleen op de waarheid beroept, maar deze ook voor zichzelf claimt. Maar wanneer we ons eigen beeld van God definitief voor waar verklaren, vervallen we zelf in afgoderij. Niemand heeft de waarheid in pacht en alleen God is God, als de waarheid die wij zoeken en waarin wij leven, maar die wij niet kunnen bereiken.
Te kleine beelden
Vanuit nieuw monotheïstisch perspectief wemelt het van afgoderij in de wereld. Belangrijk zijn traditioneel de goden die zich beroepen op macht en kracht en goden die de natuurwetten in stelling brengen om hun grootheid te bewijzen. In de tijd van Babylon waren de sterren aan de hemel de afgoden. Priesters lazen in de astronomische gang van zaken het lot van de mensheid af. Maar ook in de macht en de kracht van legerscharen zagen zij de majesteit van hun goden weerspiegeld.
Deze afgoden zijn niets waard en beperkt houdbaar, omdat ze een te klein beeld van God maken. Binnen de waarheid van God, die groter is dan wij bevatten kunnen, staat het brengen van recht centraal tot aan de uithoeken van de aarde, omdat ieder mens in de ogen van de Ene een liefdesgeschenk is. Elk beeld van God dat met een beroep op de natuur en macht mensen het recht ontzegt op leven in vrijheid en in liefde, wordt hiermee te grabbel gegooid.
Lastig en fascinerend
Het boek is lastig, omdat het veel filosofische voorkennis veronderstelt en zich op veel ingewikkelde denkers beroept om zijn hoofstelling (het monotheïsme is een ‘goden-breekmachine’) te onderbouwen. Zo gebruikt De Kesel onder meer denkbeelden van Nietzsche, Bergson, Freud, Lacan, Derrida en Zizek, zonder deze eerst fatsoenlijk uit te leggen. Daarom is het boek eigenlijk alleen geschikt voor degenen die al thuis zijn in het filosofisch gedachtegoed of voor hen die zich niet door onbegrijpelijke tekstpassages laten afschrikken.
Het boek is fascinerend, omdat het laat zien hoe modern en eigentijds het monotheistische godsgeloof is in zijn benadering van de werkelijkheid. Zoals de waarheid in onze laatmoderne tijd zich enkel laat onthullen in de ontmaskering van onwaarheid, zo verschijnt de Enige God nergens anders dan in de beweging waarin valse goden van hun voetstuk worden geslagen.
Het boek is lastig én fascinerend, omdat het weer eens de ogen opent voor het kritisch vuurwerk, waarmee profeten en de apostelen de menselijke neiging onder vuur nemen om zich in een te comfortabel godsgeloof te nestelen.
Moderne afgoden
Wat zijn – zo kan men zich na lezing van het boek afvragen – de moderne afgoden, die de waarheid kleiner, bekrompener en benauwder maken dan die in werkelijkheid is? Moderne afgoden zitten ook nu nog verborgen in geloof in de wetmatigheden van de natuur of geloof in wetmatigheden van de macht. Invloedrijke moderne priesters van de eerste categorie zijn bijvoorbeeld biologen, die stellen dat ziekte en dood in de genen opgesloten zitten.
Volgens de tweede categorie gelovigen wordt waarheid bepaald door wat binnen bepaalde machtsstructuren voor ‘werkelijk’ wordt gehouden. Een uitspraak in de tweede categorie is bijvoorbeeld dat ziekte en dood (sic) tussen de oren zit en dat we lijden zelf af kunnen wenden. In het extreme geval zijn het niet de dingen en de feiten, maar mensen en de ijzeren wetten van zijn geschiedenis die ons regeren. Vaak ontpoppen we ons als een gelovige van het ene en dan weer van het andere type, al naar gelang het ons uitkomt om zelf buiten schot te kunnen blijven.
Blijkens een hardnekkig (on)geloof van de laatste tijd is vooral het Nederland van vroeger ons vertrouwen waard, toen het nog niet verzwakt en beïnvloed was door vreemde rassen en geloven van buiten af. De fictie is, dat Nederland toen nog een paradijselijke, blanke en natuurlijke eenheid was, totdat onze straten en steden door vreemden overspoeld werden.
De aantrekkelijkheid en het comfortabele van Wilders voor veel kiezers is, dat hij op dit afgodsbeeld blijft hameren. ‘Zij’ en niet ‘wij’ zijn de schuldigen van alle ellende en daarmee zijn ‘wij’ tegelijkertijd ontslagen van elke concrete inspanning om zelf aan een open, nieuwe en veelkleurige samenleving te bouwen. Ondertussen gedogen CDA en VVD, dat Wilders dit afgodsbeeld gebruikt om mensen weg te zetten en te kleineren. Ik ben geneigd De Kesel gelijk te geven: niet dat mensen niet-gelovig zouden zijn, is voor het monotheïsme het probleem, maar dat ze dat juist wél zijn.