Boekbespreking in Christen Democratische Verkenningen, herfst 2010

Karl Barth [1886-1968] wordt wel getypeerd als de theoloog van de 20e eeuw. Alleen al vanwege deze monumentale status is het terecht dat de uitgave van de Romeinen brief uit 1922 dit jaar voor het eerst in Nederlandse vertaling wordt uitgeven door Uitgeverij Boom, al zal Barth zelf ongetwijfeld met deze typering als ‘cultuurmonument’ bepaald niet blij zijn geweest. Juist hij schreef met zijn boek naar zijn gevoel dwars tegen de keer van de cultuur in.
Dat dat overigens vrijwel onmogelijk is, bleek ook uit de enorme weerklank die Barths werk kreeg, hetgeen voor Barth bepaald een ongemakkelijk gegeven was. ‘Het aanhoudende literaire en zakelijke succes van dit boek geeft mij te denken’ schrijft hij in het woord vooraf bij de vijfde editie. En dan in kenmerkende gepassioneerde stijl: ‘Ik meende indertijd, toen ik dit boek schreef, toch tegen de stroom in te zwemmen, op gesloten deuren te bonzen, niemand of maar heel weinigen naar de mond te praten. Heb ik mij daarin vergist? Wie kent zijn tijdgenoten, wie kent zichzelf helemaal?’

De ontzetting van de mens over zichzelf
Barth schrijft in zijn werk over de Romeinenbrief  over God in een tijd waarin het  godsgeloof niet meer vanzelfsprekend is. Waar in de 19e eeuw nog van een vanzelfsprekend huwelijk sprake is tussen westerse cultuur en christendom, ligt die bij Barth definitief aan diggelen.
Voor Schleiermacher, de liberale en vroegmoderne  theoloog van de 19e eeuw, waar Barth fel tegen in schreef, lagen de zaken nog anders. Hij verbond Godsgeloof met grootse menselijke idealen, geestdrift en vreugde en de deugden van de zedelijke mens. 1)
Maar Barth rekent genadeloos met deze voorstelling van zaken af. Religie is ‘alles behalve het in harmonie zijn met jezelf laat staan met het oneindige’. 2)  En wij zijn zeker niet, zoals Willem Kloos later zou dichten ‘een God in het diepst van onze gedachten’.
De werkelijkheid van de religie is: de ontzetting van de mens over zichzelf. God is een onruststoker, tegen alle gezapigheid en zelfgenoegzaamheid van de mens in. God is de heilige, de ganz andere, tegenover de goddeloze wereld.
Barth laat vlijmscherp zien hoe we godsdienst en religie gebruiken als legitimeringsgrond van onze eigen ambities, als verlengstuk van onze eigen verlangens. Hoe religie kan worden misbruikt, wordt voor Barth op schokkende wijze duidelijk wanneer aan het  begin van de Eerste Wereldoorlog prominente liberale theologen van zijn tijd zich achter de oorlogspolitiek van keizer Wilhelm scharen, omdat ‘de verdediging van christendom en cultuur nu geboden is’. 3)   Het zou voor hem zelf een radicale wending in theologische visie inluiden. Later in zijn leven keerde Barth zich op geloofsgronden fel keren tegen de wijze waarop Hitler zichzelf tot afgod zou maken.
Door zelf met God op de loop te gaan, maken God tot een afgod, tot alles wat God juist niet is. We gebruiken God ‘als melkkoe’ zoals Meester Eckhart het eens puntig uitdrukte. Of in de taal van Barth: De mens heeft de waarheid, namelijk Gods heiligheid, ingepalmd en ingekapseld, op zijn maat toegesneden en daarmee van haar ernst en haar draagwijdte beroofd, haar onschadelijk en nutteloos gemaakt, in onwaarheid omgezet.
Barth wil de mens uit zijn zelfgenoegzaamheid omhoog trekken. De kwaal van de moderne mens is namelijk dat hij opgesloten is in zichzelf. Ook wat wij denken te weten van God is slechts een projectie van de moderne mens.  Hij schrijft in de woorden van vertaler Mark Wildschut ‘met alle macht in tegen een autonomie die in autisme is ontaard’. 4)
Of in de woorden van Barth zelf: [tegen]‘de zonde van het antropomorfisme’, die met de religie als hoogtepunt, aanschouwelijk tot uitbarsting komt.’ 5)
Barth wil ons uit deze menselijk, al te menselijke bouwwerken bevrijden, die ons juist als religieuze mens, het meest verstikt en benauwt. 6)
We zien onszelf graag als de bekroning en vervulling van ware humaniteit.  Maar dat te denken is juist de kiem van alle kwaad. Wanneer we werkelijk eerlijk zijn, zo stelt Barth is het laatste hoofdstuk is ‘het evangelie is een storend element in de geestesgeschiedenis die nergens echt ingang heeft gevonden.’ 7)  De al te menselijke verleiding is om religie van zijn dynamiet, van zijn ultrakritische functie te voldoen.
‘Het bestaan van God’, zo schrijft hij ergens, ‘rijst als een brandgevel van een nare buurman, die elk uitzicht belemmert, als een vijandige vesting, als een gebalde vuist te midden van het leven op.’ 8)

Barth als de Nietzsche van de theologie
Barth verwijt de spraakmakende liberale theologen ‘dat ze de bijbel hebben gereduceerd tot een moreel programma, waar men aan de hand van een voorbeeldige Jezus figuur kan leren hoe men goed moet leven.’ 9)
Maar er gaat bij Barth meer aan diggelen dan de concepten van (liberale) religie; hij verkondigt ook de crisis van alle ethiek, en –‘als er dan toch ethiek aan te pas moet komen, dan in niets anders dan in kritiek op elk ethos’- de crisis van de antropologie, en als een vroege voorafschaduwing van postmoderne filosofische stromingen,  het einde van mens zelf.
En hij veegt en passant de vloer aan met de verbondstheologie, mystiek en alle pogingen om Christus na te volgen. Barth gaat tekeer tegen alles en iedereen: tegen het vrome christendom 10) , tegen links en rechts, tegen socialisten, pacifisten, vegetariërs, vleeseters, geheelonthouders,  preciezen, rekkelijken, protestanten, katholieken, de revolutionairen en de conformisten. Tegen alles en iedereen gaat Barth tekeer…. Wie waagt het nog te pochen over de menselijke autonomie: ‘Liggen we niet allen in een ziekenhuis? Is het niet een klacht die tegen ons is ingediend? 11)
Het ‘tot je nemen’ van deze jonge Barth is hét juiste medicijn tegen elke triomfantalisme, overmoed, en al te luid optimisme over de menselijke mogelijkheden; maar het moet gezegd, het is wel een paardenmiddel.
Barth is mijns inziens te beschouwen als de Nietzsche van de theologie.12)
Alleen al op basis van de vergelijkbare expressionistische felle stijl, of de vergelijkbare wijze waarop beiden ‘met de hamer’ tekeer gaan. Maar ook en vooral  omdat Barth doorzag welke enorme consequenties het verdwijnen van het cultuurchristendom, -de ‘de dood van God’ in Nietzschiaanse termen- had.
Nietzsche stelde: Nu er geen hogere macht meer is, waar we onze oriëntatie aan kunnen ontlenen, nu wij God hebben gedood, moeten we onszelf uit alle macht uit het moeras omhoogtrekken. 13)  Met bovenmenselijke kracht zullen we waarden en normen   moeten omkeren en de last van de wereld op onze schouders moeten torsen. Uit de ontstellende consequenties van de godverlatenheid van de cultuur trekt Barth echter een radicaal andere conclusie. Niet de mens moet zichzelf redden, maar alleen God kan dat. Niet de mens zelf moet de wereld omkeren, voor een ‘Umwertung aller werte’ zorgen, maar God zelf zal, als bij donderslag uit de heldere hemel, alle dingen omkeren, alle verhoudingen veranderen en de dood tot leven wekken. Tegen alle menselijke logica en begrip in, komt God als een onmogelijke mogelijkheid op ons goddeloze wereld toe. 14)

Fascinerende schoktherapie
Barth lectuur is fascinerende schoktherapie tegen zelfgenoegzaamheid en het al te makkelijk claimen van God.  Barth heeft daarmee ontegenzeggelijk een stempel gedrukt op de theologie van de 20e eeuw en ook nu nog in zijn invloed merkbaar, al is het alleen maar in verwoede pogingen in weer van hem af te komen. 15)
Ook politiek gezien  is de invloed van Barth aanwezig, ook binnen de Nederlandse politieke verhoudingen. Alleen al vanwege het gegeven dat de door de SDAP gewenste partijpolitieke ‘doorbraak’ mede door de theologie van Barth is ingegeven. God laat zich niet voor partijpolitieke karretjes spannen. Christelijke of christendemocratische politiek is dus een contradictio in termines. Het punt daarbij is overigens dat voor Barth geen enkele politieke keuze, zich theologisch laat verantwoorden. 16)
Ik was verrast bij Barth ook te lezen dat de aanklacht tegen alle claimen van het eigen gelijk ook betekent dat er heil is buiten de kerk en buiten het christendom. Concreet: God is een God van heel de wereld en niet alleen van een groepje mensen die denken dat ze de ware godsdienst in pacht hebben. De oproep tot geloof gaat dwars door verschillen heen in religie, moraal of leefwijze; Barth laat hiermee op verfrissende, maar uiteraard niet oncontroversiële wijze, zien dat de Gods trouw een universeel en niet een particulier gegeven is.
Ik waardeer vooral de enorme gepassioneerdheid waarmee Barth aan de slag gaat. Voor Barth is theologie een existentiële zaak,, waarbij je zelf op het spel wordt gezet en niet zo maar aan de kant kunt blijven staan. Hij keert zich in zijn werk terecht tegen de verwording van theologie tot religiewetenschap, tot literaire en historische kritiek. 17)
Barth zou ongetwijfeld ook niets moeten hebben van al diegenen die over God schrijven alsof het niets is, en die de  mogelijkheid dat er een werkelijkheid van God is die aan al ons spreken voorafgaat, achterloos naar het rijk der fabelen  verwijzen. 18)

Het kind en het badwater
Kritischer ben ik over Barths genadeloze kritiek op alles en iedereen. Het “ nee” tegen de mens en wereld krijgt alle nadruk, zo lijkt het, later heeft hij ook toegegeven dat zijn vroegere theologie ‘een beetje onmenselijk’ is uitgevallen. 19)
Geloven betekent ook dat de genade van God niet alleen te vinden is door een inbreuk op de wereld, maar midden in de aarde werkelijkheid zelf.
Het bewaren van de onbegrijpelijke heiligheid en soevereiniteit van God wil Barth tot alle prijs duidelijk te maken: ‘de heiligheid van God is transcendentie en wonderbaarlijkheid in de meest strikte zin van het woord’. 20)
Barth verklaart hiermee tot een bovennatuurlijk restant, een wonderlijk bovennatuurlijk verschijnsel die op onbegrijpelijke en niet te vatten wijze steeds weer op de geschiedenis inbreekt, tegen de keer van mensen en de wereld in. Juist de God die naar menselijke begrippen een despoot is, is God, volgens Barth. 21)
Maar de kern van het evangelie is toch: Dat de Heiligheid van God, van zijn willekeur en hemelse soevereiniteit ontdaan is, getemd is, tot mededogen en liefde is omgebogen. ja zelfs in mensengestalte tot ons is gekomen? 22)  Lezen we niet ook al in de oude, maar actuele verhalen over het volk Israel, dat de God van donder en bliksem in een tent gaat zitten, om samen met Mozes een verbond te sluiten?
Bij Barth blijft deze kant van de Schriften een dode letter. In zijn ijver alle restanten van cultuurchristendom en natuurlijke religie op te ruimen, heeft hij letterlijk het kind met het badwater weggespoeld! Christus blijft totaal in cognito aanwezig, louter als de paradox van de gekruisigde en opgestane Heer. Bij hem geen menswording van God, geen woord over de gezalfde die met handen en voeten, met heel zijn lijf en leden heilzaam aanwezig was onder de mensen.
Voor de goede orde: Barth stelt in navolging van Paulus wel dat we iedereen de liefde schuldig moeten blijven’. Juist deze oproep ‘is niet onderworpen aan de wet van het kwaad’ stijgt uit boven een wereld die gevangen is in noodlot en schuld. 23)
Maar als dat werkelijk zo is, is het dan niet mogelijk wat ruimhartiger te geloven, wat minder dwars en hoekig te zijn, wat meer lijntjes van God naar te herkennen?  Verwordt anders al het protest tegen de wereld niet tot een bovenmenselijk zwaar en liefdeloos gevecht?
Juist de erkennen dat ook de mens en de schepping,  sporen van God in zich draagt, kan ons uit onze egocentrisme te trekken. Juist dat kan voorkomen dat we vrolijk de aarde en mens als te gebruik en te consumeren goddeloze productiemiddelen te zijn, die we strikt tot eigen eer en glorie aan kunnen wenden.    Juist dat geloofsinzicht kan de redding van de aarde in de 21e eeuw betekenen.
Natuurlijk: we kunnen na Barth en twee wereldoorlogen niet terug naar al de te optimistische 19e eeuw van Schleiermacher. Wij leven in het melancholieke bewustzijn te leven in een gebroken wereld en weten dat de mens niet onschuldig is. Wij weten net als Mozes dat we het beloofde land niet zullen binnengaan en dat onze ogen de Messias niet zullen zien en toch geloven we in het Ongeziene. Omdat we beseffen dat de wereld bij tijd en wijle zo betoverend is als het aards paradijs. En omdat juist kwetsbare mensen in staat zijn tot ruimhartigheid en liefde, als beelddrager van de Eeuwige. 24)

Geloof als onmenselijke opgave
In de Romeinenbrief is [nog] niets van dit al te vinden.25)  Daar hangt letterlijk alles aan een verticale zijden draadje in de lucht. De enige missie van Barth is de mens alle wapens en alle vormen van menselijke houvast en oriëntatie uit handen te slaan, in het geloof dat alleen hierin de redding van de mens van Godswege gelegen is. Dát te willen en te geloven lijkt mij te veel van het goede. Sterker nog in de krasse woorden van Barth zelf: het is een onmenselijke opgave, een onmogelijke mogelijkheid, een [te] grote sprong in het diepe.

Verwijzingen

  1. Het hoofdwerk van Schleiermacher ‘Over de religie. Betogen voor de ontwikkelden onder haar minachters’ is onlangs ook vertaald door uitgeverij Boom als eerste in de nieuwe reeks theologische uitgaven.
  2.  P.229.
  3. Zie de mooie inleiding op de Romeinenbrief van Barth door Van der Kooi, p. xix.
  4. Deze typering is ontleend  aan een lezing van vertaler  Mark Wilschut bij  de  presentatie van het Barth uitgave.
  5. P.168 op cit.
  6. P. 225 op cit.
  7. P.509.
  8. P.238
  9. Van der Kooi, xxi-xxii op cit.
  10. Hierin vindt hij in Kierkegaard een al even fanatiek  bondgenoot. Zie hiervoor bijvoorbeeld zijn: ‘ De ziekte tot de dood’, Boom, 2008.
  11. P.443.
  12. Barth haalt zelf regelmatig Nietzsche aan in zijn werk (zie bijvoorbeeld op p.284, 286, 288,306,en 329).
  13. Nietzsche, De vrolijke wetenschap [1886], 1976, p. 130, Uitgeverij de Arbeiderspers.
  14. Filosofische fijnslijpers zullen in Barth werk overigens ook volop sporen van Hegeliaanse dialectiek en Heidegeriaanse ‘Seinsvergessenheid ’aantreffen. De duiding hiervan gaat deze bespreking van Barth als theologische proeve van geloof echter ver te buiten.
  15. Al de inspanningen van Kuitert zijn in dit licht te bezien.
  16. Zie ook ‘Geloven in de SP en de PvdA’ In gesprek met Herman Noordegraaf, in:  Zonder geloof geen democratie, Zomeruitgave Christen Democratische Verkenningen, 2006, p. 152.
  17. Ten geleide, p.10.
  18. Zie bijvoorbeeld Gerrit Manenschijn, ‘God is zo groot dat hij niet hoeft te bestaan’, Klaas Hendrikse, ‘Geloven in een God die niet bestaat’ en het grondige doch weinig opwekkende oeuvre van Kuitert.
  19. Zie inleiding van Van der Kooi, p. xxix.
  20. P.386.
  21. P.402.
  22. Hedendaagse theologen zien op basis hiervan nieuwe wegen om op redelijke gronde een plaats voor God open  te houden. Zie bijvoorbeeld het mooie en invloedrijke essay’ Ik geloof dat ik geloo’f van  Gianni Vattimo  en Anton Houtepen:  ‘God, een open vraag’. Theologische perspectieven in een cultuur van agnosme’ uit 1997 en uit 2006: ‘Uit de aarde, naar Gods beeld. Theologische antropologie’.
  23. P.470.
  24. Ontleend aan Claudio Magris, Utopie en onttovering in Nexus 1997, p.14.
  25. In de Kirchliche Dogmatiek slaat hij via een verbondstheologie weer bruggetjes tussen God en mens. De oudere Barth is, God zij dank,duidelijk milder geworden. En hij krijgt oog voor zoiets als de schoonheid van de Schepping en het menselijk verlangen naar God, waarvoor  hij als jonge theoloog blind was gebleven. Zie: Jan Muis, ‘Karl Barth, de kerkvader van de 20e eeuw’ in: Jozef B.M. Wissink (red) Toptheologen. Hoofdfiguren uit de theologie van vandaag, 2006, p.28-29. Wel valt hij alsnog voor de verleiding van de menselijke overmoed: Hij neemt zijn eigen theologisch werk Dogmatiek zo serieus dat het met 13 delen en zijn ruim 9000 pp! nogal kolossaal uitvalt. Het zal, wellicht niet voor niets, onvoltooid gebleven zijn.
Thema: