Hoe word ik gelukkig?

Boekbesprekingen, 29 december 2010, door Jan Prij

Boekbespreking in het Nieuw Rotterdams Kerkblad, december 2010
‘Hoe word ik gelukkig? Een zelfhulpboek’ van Guus Kuijer

Wie leert van een ander, over een ander, of met een ander, heeft een rijk leven. Wie zoekt naar de ziel van onze fascinerende wereld en niet te zeer naar zijn eigen ik, heeft een goede kans op geluk. God is daarbij niet nodig: de sleutelwoorden zijn interesse en passie. ‘Therapeuten willen nogal eens de nadruk leggen op ‘ontspannen’ en ‘loslaten’, terwijl het om inspannen en vasthouden gaat. Als u zich leeg voelt, stop er wat in. Als u uzelf wilt vinden, neem een ander in u op. Er staan hele bibliotheken voor u klaar. Concertzalen kijken hunkerend uit naar uw bezoek. De musea staan wagenwijd open. De theaters trappelen van ongeduld. En, voor ik het vergeet, misschien zit er in uw tuin of in het parkje om de hoek een rugstreeppad op u te wachten…’ Zo eindigt Guus Kuijer zijn Hoe word ik gelukkig? Een zelfhulpboek. Dit citaat en de introductie op dit stukje, die ik van de achterflap heb geplukt, geven een goede indruk van dit schitterende boekje voor onder de kerstboom. Het neemt niet alleen op lichtvoetige wijze de ‘zelfhulpindustrie’ op de hak, maar voegt daar ook op eigen-wijze iets zinnigs aan toe.

De rugstreeppad
De sleutel tot dat ‘iets zinnigs’ ligt daarbij niet in jezelf, maar bij de ander of in de tussenruimte van het andere. Het gaat er volgens Kuijer om een interesse te ontwikkelen, een passie. Een passie is een heftige interesse en wanneer je een interesse hebt, verdiep je je ergens in en wanneer je je verdiept, verander je. Hij gebruikt zelf bij voorkeur het voorbeeld van de rugstreeppad (een zeldzame kikker uit de familie der padden, die te herkennen is aan de gele streep die vanaf de achterzijde van het lichaam over de rug doorloopt tot bij de ogen of zelfs tussen de neusgaten), maar het kan om het even welke andere interesse gaan, zolang deze maar niet obsessief is. Want, zegt Kuijer, een interesse heeft de neiging zich uit te breiden als een olievlek, terwijl een geobsedeerd mens zichzelf alleen maar inperkt.

Wanneer we interesse ontwikkelen voor de rugstreeppad zijn we steeds meer in staat de schoonheid ervan in te zien. Schoonheid, zo schrijft Kuijer, is een product van bewondering en verrijkt ontzag met ontroering. Een beest (een bizon uit de grotten van Altimira in Spanje, zoals geschilderd in de IJstijd of de rugstreeppad) is dan niet langer buiten ons, maar we sluiten hem in ons hart. Volgens hem zou het onderwijs zich veel meer moeten richten op het ontwikkelen van persoonlijke interessen, omdat het anders sowieso niet lukt wat dan ook ‘in’ de leerling te krijgen. Je krijgt pas meer verstand doordat je een activiteit beoefent die je hart heeft. En via het ‘zwaan-kleef- aan-effect’ ontwikkelen we ons dan ook op andere gebieden (ik wil mij bijvoorbeeld op de hoogte stellen van padden in het algemeen, amfibieën, hun voedsel, hun biotoop enzovoort).

Een interesse of activiteit, of dat nu het lezen van boeken, het beoefenen van muziek, het doen van sport of het kijken naar kunst is, voert je een andere wereld binnen. Dat zal ons bovendien empathisch maken. Mensen die er niet in geslaagd zijn een interesse te ontwikkelingen, laat staan een passie, zijn, zoals dat zo veelbetekend heet, niet ‘vervuld’. Ze zijn leeg en boos, zonder te weten waarop. Voor het ontwikkelingen van die interesse en die passie zal je wel hard moeten werken, maar dat is niet erg. Hersenen willen namelijk niet liever dan geconcentreerd zijn en optimaal presteren. ‘Als ik werk rust ik uit, van niets doen of bezoek ontvangen (dat uitsluitend zit en kwaakt) word ik moe’ aldus een citaat van de schilder Picasso, dat Kuijer aanhaalt. Ongeconcentreerd zijn en toch moeten werken. dát is pas de ziekmaker bij uitstek.

Inlevingsvermogen
De sleutel van het geluk ligt niet alleen bij het andere, maar ook in de ander. Het boek van Kuijer laat zich ook lezen als een vurig pleidooi je in de ander te verdiepen, in andere culturen en in andere talen. Neem nu bijvoorbeeld de kunst van het vertalen. De taak van een vertaler is in wezen onmogelijk (omdat het maken van de perfecte vertaling onmogelijk is), maar door dat tóch te proberen, door oprecht te willen wonen in vreemde tekst, en deze naar eer en geweten om te willen zetten in de eigen taal, begrijp je de andere cultuur en de ander ook beter. Vertalen kan derhalve je inlevingsvermogen versterken en van jezelf een ander mens maken.

Om te kunnen meeleven moet je kunnen ‘leren’ in ruimste zin van het woord. Leren in de ruimste zin van het woord is volgens Kuijer ‘het proces waarmee je anderen in je opneemt.’ Doordat andere levens aan de mijne worden toegevoegd, verrijk ik mijzelf en word ik ruimer van hart. Het inzicht en begrip dat zo ontstaat zal van ons geen doetjes maken, maar er alleen maar toe leiden dat we verstandiger met elkaar omgaan. God is volgens Kuijer niet nodig om gelukkig te worden (dat wil zeggen: Hij komt letterlijk in het hele boek niet voor). Maar misschien wel des te meer  in de open ruimte van het enthousiasme, de interesse en het inlevingsvermogen in de ander. Want, aldus Kuijer, alleen die zaken ‘maken de wereld bewoonbaar’. Anders gezegd: alleen zo valt goed te leven, kunnen geloof, hoop en liefde vlees worden en worden we zomaar gelukkig.

Thema: