Wmo in CDA nooit goed begrepen

Interviews, 1 juni 2014, door Jan Prij

Kort Interview met Clémence Ross van Dorp in CDV zomer 2014 

Oud-staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en oud-CDA-Tweede Kamerlid.
Als staatssecretaris in het kabinet-Balkenende II was ze verantwoordelijk voor de totstandkoming en invoering van de Wet maatschappelijke ordening (Wmo).

‘Decentralisatie is geen doel op zich. Het moet logisch passen bij het subsidiariteitsbeginsel. De Wmo is in 2006 vormgegeven vanuit de principiële vraag van subsidiariteit, namelijk: op welke niveaus horen vormgeving en de uit- voering van het welzijnsbeleid te liggen?’
‘Ik heb gezegd: er moet een welzijnswet nieuwe stijl komen die aansluit bij de vermogens en wensen van burgers, uitgevoerd door de democratische laag die het dichtst bij de burgers staat. De taak van de landelijke overheid daarbij was om kaderstellende wetgeving te maken waarbinnen gemeenten vervolgens zelf voldoende beleidsmatige en financiële ruimte kregen om het een en ander op eigen wijze te realiseren. Dat het gebeurt moest wel goed omschreven zijn, hoe het gebeurt daarentegen niet.’
‘Voor mij persoonlijk was dat loslaten als rijksoverheid van die sturende bevoegdheid, op het “hoe”, geen enkel probleem. Het lastige was dat er weinig begrip bestond voor het uit het awbz-verzekeringspakket halen van bepaalde welzijnszaken die daar eigenlijk niet thuishoorden, maar waaraan langzamerhand iedereen gewend was geraakt. Vooral de verzekeraars hebben er groot financieel belang bij om van alles en nog wat in dat verzekerd pakket onder te brengen, met als gevolg uit de hand lopende premielasten en onnodige afhankelijkheid van de overheid.’

* * *
‘Het denken vanuit de centralistisch sturende verzorgingsstaat was toen nog diep ingesleten bij alle politieke partijen. Ze zaten nog op het oude spoor van verzekerde rechten en het garanderen van voorzieningen via de rijksoverheid. Dat de overheid de burgers in eerste instantie zou moeten steunen om zelf naar hun mogelijkheden verantwoordelijk- heden te dragen, en dat dit weleens het best via de gemeente zou kunnen, was bepaald nog niet vanzelfsprekend.’
‘De VVD toonde het meest van alle partijen geen vertrouwen in de lokale democratie te hebben. Haar houding was: gemeenten zijn niet in staat voor het welzijn van hun mensen te zorgen. Zij heeft tijdens de wetsbehandeling succesvol gekoerst op de invoering van het compensatiebeginsel. Door dit artikel in de wet vindt er in feite een van bovenaf opgelegde standaardisering plaats. Het was een noodzakelijk compromis, dat de essentie van de wet ontkrachtte. De Wmo is niet mislukt als er verschillen tussen gemeenten ontstaan, maar als die verschillen ontbreken.’
‘Ook bij het CDA was er huiver. Daarachter zat het electorale motief: mensen vinden het niet leuk om verzekerde rechten te verliezen, dus dat gaat ons stemmen kosten. Voor de meer principiële afwegingen was politiek gezien veel minder oog. Sterker: de partij heeft op geen enkele manier gezien dat de Wmo een fundamentele en interessante christen- democratische wet was die recht trok wat scheefgegroeid was, terwijl mijn ambtenaren op het ministerie dat wel als zodanig her- kenden en mij daarop aanspraken. Het heeft mij verbaasd dat in eigen kring, bij CDA’ers op landelijk niveau – Tweede Kamerleden en bestuur –, die herkenning en erkenning er niet was. Die heb ik wel gehad vanuit de ChristenUnie en de SGP partijen die klaarblijkelijk dichter bij de basis van ons eigen denken stonden. Gelukkig was er van lokale CDA’ers degelijk steun.’
* * *
‘Er is zeker kritiek mogelijk op de vormgeving van de huidige Wmo. Zo is de overdracht van bevoegdheden naar de gemeente niet vormgegeven zoals ik dat toen had bedacht, compleet met de bijbehorende financiële randvoorwaarden. Een wet als bezuinigingsmaatregel invoeren en deze tegelijkertijd verkopen als iets goeds voor de mensen; dat is ongeloofwaardig, daar prikt iedereen doorheen. En er is nog steeds te vaak sprake van een te groot belang van verzekeraars en grote zorgaanbieders, met voor de burger alleen een traditionele vertegenwoordiging in een inspraakorgaan. Maar dat is allemaal oude stijl. Je zou veel meer gebruik kunnen maken van de kracht van sociale media, van allerlei nieuwe interactieve manieren waarbij je burgers betrekt bij de vormgeving van beleid.’
‘Toch zou een meer positief-constructieve houding van het CDA tegenover de Wmo op zijn plaats zijn. Maak als CDA’er, en als mogelijke beleidsverantwoordelijke uitvoerder op gemeentelijk niveau, gebruik van die wet, gebruik en toets de uitvoering aan haar oorspronkelijke christendemocratische bedoelingen: het fundamenteel kantelen van centraal overheidsbeleid richting participatie en het dragen van verantwoordelijkheid door burgers. Lukt het om de burger centraal te stellen en serieus te nemen? Zo ja, dan verdient de missie volop steun. Zo nee, dan is ze mislukt.’
‘Over de fundamentele omslagen die in de Wmo besloten liggen, wordt niet meer goed nagedacht. De bestuurlijke vernieuwing waarbij de burger werkelijk centraal komt te staan, en niet slechts als verlengstuk van voorgekookte overheidsvoornemens, is door bezuinigingen en electorale overwegingen helaas gestagneerd. Dat zou kansen moeten bieden voor een pleidooi voor een christendemocratische invulling van de wet. Het is jammer dat we dat verhaal niet horen vanuit het CDA. Wellicht wreekt zich hier het feit dat de partij de Wmo nooit heeft gezien als een christendemocratische wet en vol overtuiging voor haar principes is gaan staan. Wat de uitvoering van de Wmo nu voor het CDA in positieve zin zou kunnen betekenen, komt daardoor niet goed uit de verf.’