We mogen best streven naar geluk, als we dat streven maar met een flinke korrel zout nemen en weten te relativeren omdat ongeluk en lijden nu eenmaal bij het leven horen. Zulke ontnuchterende geluiden van hedendaagse zieleknijpers en van ‘nieuwe’en ‘oude’ filosofen leren ons te lachen om onszelf en onze eigen dadendrang. Vooral de duistere kijk van Arthur Schopenhauer kan ons daarbij inspireren in aanloop naar de komende lijdenstijd

Door Jan Prij
De auteur is filosoof, econoom, lekenpreker en publicist. Ook is hij redactiesecretaris van het politiek-wetenschappelijk kwartaalblad Christen Democratische Verkenningen

‘Gij zult gelukkig zijn!’ Dat is volgens de Franse filosoof Pascal Bruckner het juk waaronder de hedendaagse mens gebukt gaat. Omdat iedereen wordt geacht om die bronnen om gelukkig te zijn uit zichzelf te putten, raken mensen uitgeput, zo signaleert de Duits- Koreaanse filosoof Byung Chul Han, en belanden we in een dodelijk vermoeide samenleving. In de zucht om ‘alles uit het leven te halen wat erin zit’ raken we tragischerwijs verwikkeld in een ratrace die ongelukkig maakt.

Hedendaagse zielzorgers met oog voor ongeluk
In dit licht is het begrijpelijk dat er als heilzaam tegenwicht boeken verschijnen die juist ‘de kunst van het ongelukkig zijn’ tot onderwerp hebben zoals recent het gelijknamige boek van de Vlaamse psychiater Drik de Wachter. Hij maakt samen met zijn collega’s en geestverwanten Paul Verhaeghe en Damiaan Denys niet voor niets furore in de lage landen als een van de nieuwe hedendaagse zielzorgers. Zij laten alle drie op eigen wijze goed zien hoezeer de huidige ‘keep- smiling’ samenleving waarin leed, pech en lijden maar de marges van het leven worden verdrongen zichzelf in de staart bijt en juist ellende veroorzaakt.
Het is heilzaam om leed en lijden te omarmen als iets wat onvermijdelijk bij het leven hoort en niet als iets dat er eigenlijk niet hoort te zijn, en als gegeven waar we met alle macht tegen ten strijde moet trekken, zoals tegenwoordig allerwege gebruikelijk is geworden in de hedendaagse ‘pech moet weg cultuur’.

Nog een beetje meer tegengif:Arthur Schopenhauer
Ik houd van dergelijke realistische denkers. Sterker nog, het mag van mij best nog wel een beetje pessimistischer. Niets is zo vermoeiend en deprimerend als de optimistische doener. De optimist wordt gedreven door een activistisch geloof in de vooruitgang, ziet het positieve in alles en enkel kansen en mogelijkheden voor verdere ontplooiing. Omdat alles beter kan is er vreemd genoeg ook voortdurend sprake van onbehagen met de huidige stand van zaken. We hebben hier mogelijkerwijs te maken met een vrolijke omkering: niets is zo zwaar als het leven van de optimist die in alles een geweldige kans voor verbetering ziet. Niets zo goed voor lichtvoetig leven als het gesomber van de pessimist die alles in de grond van de zaak maar niets vindt. Om deze paradoxale beweringen te staven wil ik graag enige vrolijke zwaarmoedigheden voor de komende de lijdenstijd, belichten (Het is trouwens veelzeggend voor de hedendaagse toestand dat ook ‘de lijdenstijd’ als benaming helaas als te verdacht en te donker in onbruik is geraakt, ten gunste van het neutralere en vlakkere term veertig-dagen tijd). De vrolijke zwaarmoedigheden voor de komende lijdenstijd zijn met name geïnspireerd op de duistere kijk van Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860).

Het leven is lijden
Volgens Schopenhauer is al het bestaande uiteindelijk een manifestatie van blinde levensdrift, dadendrang zonder doel, richting en zin. Het individuele leven staat vooral in het teken van vergeefsheid en verval. De lust is kort, de last is lang en uiteindelijk wordt het leven ten diepste door gebrek en lijden getekend. We moeten deze uitspraak niet begrijpen in termen van goed of kwaad of zedenprekerij. Als morele uitspraak draait ze uit op een onzinnig verbod om te genieten. Wanneer we haar evenwel beschouwen als een uitspraak over de aard van de menselijke conditie, schuilt er veel waarheid in. Het inzicht dat leven ten diepste door gebrek en lijden getekend is, vormt een uitstekend voorbeeld van wat ik vrolijke zwaarmoedigheden noem. Het vrolijke van deze constatering is dat leven met beperkingen blijkbaar hoort en niet iets is wat met alle geweld bestreden moet worden. Dit geldt vooral voor onze eigen beperkingen waar we bij uitstek niet aan kunnen ontsnappen. Juist wanneer we onze eigen beperkingen kennen en aanvaarden, kunnen we het leven accepteren zoals het op onzinnige wijze op ons afkomt.
Want, aldus Schopenhauer in De kunst van het gelukkig zijn , ‘zoals de vis zich alleen in het water, de vogel zich alleen in de lucht en de mol zich alleen onder de aarde thuis voelt, zo voelt ieder mens zich slechts thuis in de hem passende atmosfeer’. Het gaat er volgens hem om de beperktheid van je eigen domein te kennen, omdat dat het ongeluk minder houvast geeft. Niets is zo onbarmhartig als het ontkennen van gebrek, ongeluk en pijn als grondtrek van het leven. Niets is zo deprimerend als de optimistische neiging te doen alsof er geen grenzen zijn en alsof alles mogelijk is. Het is veelzeggend dat volgens de (melancholieke) filosofe Hannah Arendt de uitspraak ‘alles is mogelijk’ het programma van alle totalitaire systemen samenvat. Niets is zo gevaarlijk als de als paradijselijk voorgestelde waan dat we via uitgebreide manipulatie van natuur, mens en samenleving de hemel op aarde kunnen vestigen.

De onzinnige jacht naar geluk
Het spreekt vanzelf dat Schopenhauer het moderne streven naar geluk voor onzinnig en illusoir houdt. ‘…Ons zweven voortdurend bedrieglijke beelden van een gedroomd, onbestemd geluk in grillig gekozen vormen voor ogen en we zoeken vergeefs naar hun oerbeeld…’ schrijft hij in De kunst om gelukkig te zijn. In feite gaan we volgens hem in allerlei vormen van fictief geluk op de loop voor de confrontatie met de woede, het verdriet en de angst in ons die aan het eigen toevallige bestaan vastkleeft. We denken dat het verwerven van goederen of het realiseren van plannen ons gelukkig zal maken. We schaven wanhopig aan ons karakter in de ijdele hoop beter in de smaak te vallen, gevangen in de treurige slavernij van het oordeel van anderen. We wachten op het geluk van de ware liefde alsof er iemand zou zijn die de leegte in onszelf zou kunnen vullen als perfect verlengstuk van het eigen ik. ‘…We zoeken veeleer voor de nooit van ons wijkende pijn een op zich staande oorzaak buiten ons, als ging het om een excuus, net zoals de vrije mens zich een afgod vormt om een heer te hebben…’ Schopenhauer raakt hier aan een filosofisch thema dat als ‘de last van de vrijheid’ bekend staat. Het behoort bij het moderne besef dat geen enkel houvast buiten ons bestaat op grond waarvan we onze eigen keuzes kunnen maken.

De grondeloosheid van het bestaan
De last van de vrijheid en daarbij behorende moderne besef van grondeloosheid van het bestaan is op geniaal wanhopige wijze verbeeld door Friedrich Nietzsche in zijn tekst over de ‘dood van God’. Bij Jean – Paul Sartre verschijnt de last van de vrijheid op de meest beklemmende wijze met het bijna ondraaglijke gewicht van de walging. Bij Nietzsche en Sartre komen de last van de vrijheid op dramatische en beklemmende wijze naar voren, maar uiteindelijk meenden zij dat ze door de heroïek van de daad en in een strijd voor ‘echte’ vrijheid was op te lossen. Naast de geschriften van Schopenhauer komt deze dadendrang lachwekkend over. Bij hem lost de last van de vrijheid zich op in afstandelijke beschouwingen waarin de absurditeit van het levenstheater wordt beschreven. Zoals in de grandioze opening van zijn tweede deel van De wereld als wil en voorstelling: waarin hij de aarde plaats in een oneindige ruimte van talloze bollen en schetst als een ‘van binnen heet met een gestolde koude korst bedekt’.., ‘waarop een schimmellaag levende en kennende wezens heeft voortgebracht’ . Vanuit zo’n perspectief kan over het gewichtigdoenerige leven in de ‘schimmellaag’ nauwelijks anders dan met ironie of grove scherts worden gesproken. Vanuit zo’n perspectief is het mogelijk ontspannen te leven en kunnen we ontsnappen aan de fatale dadendrang om onszelf en de wereld te verbeteren.

De kunst om gelukkig te zijn
Het is op zich al komisch dat iemand die het eigenlijk allemaal maar niets vindt, zich waagt aan het schrijven van de kunst van het geluk. De filosoof Rüdiger Safranski beschrijft deze pragmatische levenshouding aldus in zijn biografie Arthur Schopenhauer: de woelige jaren: ‘Laten we eens doen of het leven de moeite waard is, hoe zou men het dan moeten leiden om er het bereikbare optimum aan geluk uit te halen?’… Hij zet dus ‘aan tot een houding van het ‘alsof ’; tegenwoordig betekent dat: “Je hebt geen kans, maar gebruik haar!”…’ Volgens Schopenhauer speelt de komedie van het zoeken naar geluk zich af in drie dimensies: het eigen zijn, het hebben en het gelden. Wanneer we het geluk van ‘het gelden’ verwachten, de weerspiegeling van mijn bestaan in de ogen van anderen, bouwen we op drijfzand. Het ‘hebben’ verschaft ons comfort en bescherming maar wanneer we het geluk daarvan verwachten zal ‘het hebben’ ons bezitten. Het hoogst haalbare geluk bestaat in een afstand houden tot het leven, in een terugtocht waarin we onszelf terugvinden en ontdekken wie we eigenlijk zijn. Wanneer we zo doen alsof het leven zin heeft, kunnen we in de aandacht waarmee we zaken aanpakken die bij onszelf passen, het lijden op aanvaardbare wijze opschorten. Wanneer we bovendien onze verlangens matigen dienen we onze geestelijke en lichamelijke gezondheid, de best mogelijke gesteldheid om in deze absurde wereld toch met een zekere opgewektheid door het leven te gaan. Schopenhauers nietigheidsverklaring van het leven levert vrolijke levensfilosofie op, in de ware geest van de lijdenstijd.

Is dit nu alles?
In mijn optiek is een flinke dosis Schopenhauer op zijn tijd nuttig tegengif voor de overspannen samenleving. Het afstand van nemen van deze ‘tekenen des tijds’ past goed bij het verblijf in de woestijn en in de lijdenstijd. Maar zo zou een logische tegenwerping kunnen luiden: zo’n houding van onthechting en voortdurende relativering is dat nu werkelijk vol te houden? Misschien is ook hier sprake van een nogal paradoxale situatie. Schopenhauer die in de grond van de zaak het leven lijden vindt, neemt het lijden niet serieus genoeg door het zoveel mogelijk op afstand te willen houden Ook hier zijn zaligmakender omkeringen mogelijk. Maar dan meer in de geest van de moderne Tsjechische priester, zielzorger en filosoof Tomáš Halík in zijn boek ‘Raak de wonden aan.’ Hij stelt: Alleen als we niet onverschillig blijven voor de wonden van anderen en van onszelf kunnen we bevrijd worden en meer mens worden. Alleen in aanraking met de gebrokenheid van het bestaan kunnen we iets van goddelijke heelheid ervaren. Alleen als we het lijden omarmen als iets wat echt bij het leven hoort, kunnen we lijden verlichten en is er nieuw leven mogelijk.

Dit artikel is eerder verschenen in februari 2021 in het Friesch Dagblad

Thema: