Beproefde vrijzinnigheid

Publicaties, 1 juli 2013, door Jan Prij

Een sterk ingekorte versie van dit artikel verscheen in Ruimte, Mens en Tijd, juli 2013 onder de titel ‘Vrijzinnigheid als vakwerk’ 

Voorwoord

Ik heb mijn verhouding tot de vrijzinnigheid nog bepaald niet gevonden. Twee punten zijn wat mij betreft problematisch in de gelezen proeven van vrijzinnige zelfdefinities: (1) haar verhouding tot de orthodoxie en (2) een nogal individualistische nadruk op autonomie en persoonlijke gevoelens, uitlopend in een zeer kritische benadering van de traditie. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: als de vrijzinnigheid alleen bestaat om een huis te kunnen bieden aan gelovigen die eindelijk van de orthodoxie bevrijd zijn, dan voel ik mij er niet in thuis. Niet alleen omdat ik niet bevrijd hoef te worden van orthodoxe denkbeelden waar ik ‘last’ van heb, maar ook omdat ik geloof dat theologie tot meer dient dan de verlichting van de individuele psyche. Tegelijkertijd voel ik wel de behoefte aan een op positieve manier ingevulde vrijzinnigheid. Natuurlijk is geloven niet het klakkeloos van kaft tot kaft voor waar houden van bijbelteksten. Natuurlijk is het nodig om je in moderne tijden op een zinnige en verantwoorde manier tot het geloof te verhouden. Natuurlijk is een onverkort beroep op de ‘openbaring Gods’ niet zonder meer mogelijk. Als het waar is dat deze kenmerken op juiste wijze de praktijk van orthodox gelovigen tekenen 1), dan gaat mijn sympathie uit naar de ‘andere kant van de streep’. Hier beginnen echter gelijk problemen te ontstaan. De pogingen van de vrijzinnigheid of pseudovrijzinnigheid 2) om zich van de van orthodoxie te onderscheiden zijn mijns inziens zo halfbakken (Cossee), zelfgenoegzaam (Knoop) of fanatiek (Labuschange), dat zij wat mij betreft hun geloofwaardigheid en aantrekkelijkheid verliezen. Een theologie die alleen zichzelf serieus neemt en niet tot zelfrelativering in staat is, kan wat mij betreft geen goede theologie zijn. Maar op welke basis is er dan wel goede vrijzinnige theologie mogelijk? Hoog tijd voor een verkennend onderzoek! 

1.         Mislukt afscheid van de orthodoxie

Wanneer men de geschiedenis van de vrijzinnige stromingen binnen het christendom beziet, valt op dat ze in een strijd om de rechtzinnigheid van de leer zijn ontstaan. 3) Aan een zelfstandige positiebepaling, anders dan het zich afzetten tegen de orthodoxe leerstelligheden, is men, ook nu nog, niet echt toegekomen. Hier is men zich ook min of meer van bewust. Vrijzinnig geloven is volgens Van der Meiden vooral ‘anders geloven dan de orthodoxie’ 4) en Cossee stelt dat het ‘makkelijker is aan te geven waar vrijzinnigen tégen waren dan om duidelijk te maken wat zij hebben vóórgestaan. 5) Vrijzinnig gelovigen worden ook wel vergeleken ‘met een stelletje kwakende kikkers die alle kanten opspringen, iedereen stelt andere vragen en geen enkel antwoord is hetzelfde.6)

Eerder heb ik naar aanleiding van de beschrijving van de geschiedenis van de vrijzinnigheid door Cossee betoogd dat de vrijzinnigheid zelf niet aan orthodoxe trekken ontkomt. Dit komt onder meer tot uiting in de typering van de radicale hervormers, de positiebepaling ten opzichte van de Verlichting en de Romantiek en de verhouding tussen geloof en wetenschap. 7) In de vrijzinnig gelovige schuilt een orthodox gelovige, zo constateerde ik: ‘Hij is immers vaak degene die het zo goed weet en precies weet aan te geven welk deel van de leer nu toch echt overboord moet, omdat geen weldenkend mens daar nu nog in geloven kan. Uiteraard moet men de minder ontwikkelden hun achterlijkheid gunnen. Niet iedereen kan immers tot het verlichte deel der natie behoren. Maar die idiote orthodoxe voormannen die zouden beter moeten weten’!

Ook andere vrijzinnige beschouwingswijzen klinken juist in hun pogingen zich tegen de orthodoxie af te zetten, door en door orthodox. Zo verwisselt NPB- voorganger Harm Knoop, in zijn boek Leef je eigen Mythe het orthodoxe theologische interpretatiekader van de verzoeningsleer door een alternatief interpretatieschema van de menselijke heilsgeschiedenis, waarin God vervangen wordt door het Zelf: ‘De mens in de mythe staat voor het ik, centrum van mijn bewustzijn. God staat voor het Zelf. Kern van mijn ziel én van het totale universum. Christus is de bemiddelaar. Die vanuit het Zelf, de verbinding herstelt tussen het ik en het Zelf (wat Jung individuatie noemde).’8)

Naar eigen zeggen was het een bevrijding om te ontdekken dat ‘niet de ander, maar ik zelf de bron van mijn eigen geluk ben’. Bij de vrijmoedige schets van Knoop worden de uiterlijke waarheden van de orthodoxie naar het eigen innerlijk verplaatst: ‘het geluk komt niet van buiten, maar van binnen, uit de eeuwige bron’.9) Zijn alternatief heilsschema kent net zulke onbarmhartige trekken als de orthodoxe formule waarvan hij zich afkeerde, doordat het aan de buitenwereld instrumentele en geen zelfstandige betekenis toekent. Waar in het orthodox theologische schema de Vader de Almachtige is en de schepselen de onderdanige horigen die louter van Zijn genade leven, is in de theologie van Knoop de ander enkel verwerkingsmateriaal voor de verdere vervolmaking van het Zelf en het eigen individualisatieproces.

Als ik mij dan toch enig Jungiaans gepsychologiseer mag veroorloven: de bevrijding van de orthodoxie bestaat erin haar belangrijkste antropologische uitgangspunten te kunnen omarmen: het elementaire gegeven dat het leven een gift is en dat we niet alleen op deze wereld bestaan en dus ook niet in-ons-eentje de auteur van ons eigen levensverhaal zijn. Vanouds zijn deze ervaringen vervat in de begrippen als ‘openbaring’/ ‘genade’ en ‘traditie.’ Maar op welke zelfstandige grondslag is zo’n vrijzinnige toe-eigening van deze theologische begrippen mogelijk? Laten we daartoe eerst eens de eenzijdigheid bezien van de wijze waarop ‘vrijheid’ en ‘autonomie’ in veel vrijzinnige verhalen functioneren.

2.         Vrijheid en autonomie als protestbegrippen  

Anne van der Meijden zegt het in de eerste twee punten van zijn schets der vrijzinnigheid vriendelijk en duidelijk: ‘vrijzinnig denken houdt vanouds een drang tot vrijheid in’, ingevuld als vrijheid van kerkelijke bevoogding en van leergezag; de ‘vrijheid van de enkele mens die mondig geacht moet worden en de vrijheid om van religieus inzicht te veranderen’ en ten tweede: een nadruk op de humanistische aspecten van het christelijk geloof: Het gaat niet om ‘de eer of de Genade Gods’, maar om ‘een fundamenteel respect voor de autonomie van de mens die opgevoed en gevormd moet worden om de samenleving te humaniseren.’ 10) In eerste instantie is vrijheid en humaniteit blijkbaar iets is dat overwonnen moet worden op ‘kerkelijke bevoogding’ en het ‘leergezag’, ja misschien wel op God zelf.11) De mogelijkheid dat uit de kerkelijke traditie of uit het leergezag iets goeds zou kunnen komen is hierbij welhaast bij voorbaat uitgesloten. Maar vanuit de synodaal gereformeerde traditie waar ik uit voortkom 12), is het vanzelfsprekend dat naar het schriftwoord van Paulus ‘in geloof geen dwang is.’ Ik vind de vrijzinnige neiging om onbekommerd bepaalde gedeelten van de traditionele leer of praktijk het liefst als achterhaald of onzinnig bij het grof vuil te willen zetten, omdat men deze zelf als dwangmatig ervaart, wat aanmatigend en onproductief. Misschien zou het in deze goed zijn de waarschuwing van Schleiermacher voor ogen te houden: de grootste verachters van de religie zijn in zijn optiek niet degenen die de traditionele godsdienstige overtuigingen onderwijzen, maar de vertegenwoordigers van de culturele elite die zichzelf verlicht, verstandig en ontwikkeld achten en daarin haar nieuwe dogmatiek vinden.13)

Veel zinniger zou het zijn om na te gaan welke oorspronkelijke religieuze ervaringen in de betwiste leerstelligheden tot uitdrukking zijn gebracht. Buiten kijf daarbij staat dat deze praktijken vervolgens ook hun negatieve en veelal door macht bepaalde werkingsgeschiedenis hebben gehad. Maar evenzeer dat ‘vrijheid’ en ‘autonomie’ meer is dan het afbreken van traditionele machtsstructuren. Onder vrijzinnigen breekt te snel de antiautoritaire ‘lofzang der onaangepastheid’ uit.14) Dat autonomie meer is dan zelfredzaamheid 15) en vrijheid niet alleen de afgrenzing van het collectief, maar ook een goede toerusting door en voor de verschillende kringen van de samenleving vooronderstelt 16) en daarmee ook de inwijding in bepaalde eeuwenlange tradities, wordt te weinig systematisch doordacht. Wat betekent het bijvoorbeeld voor het eigen vrijzinnig zelfverstaan als Van der Meiden stelt dat fundamenteel respect voor de autonomie van de mens vraagt dat ‘mensen opgevoed en gevormd moeten worden om de samenleving te humaniseren?’17)

3.         Verlichtingsdogmatisme 

Het wordt tijd de beker tot op de bodem leeg te drinken. Waar komt de moeizame houding tot de orthodoxie en de traditie vandaan? Een begin van een antwoord vond ik bij de filosofe Angela Roothaan in haar schets van René Descartes (1596-1650) en van Immanuel Kant (1724-1804). Kant is een van de grootheden uit de verlichtingstraditie, waar vrijzinnige stromingen zich op beroepen. Zijn adagium Sapere aude Durf te denken!; heb de moed je eigen verstand te gebruiken, is een niet meer weg te denken verworvenheid van de moderne tijd geworden. Toch zijn er ook schaduwzijden van een dergelijke verlichte benaderingswijze aan te wijzen.

‘De vroegmoderne filosofen’, zo begint Roothaan haar hoofdstuk ‘moderne epistemologie’ in haar fascinerende boek Geesten ‘streefden ernaar de wereld te bevrijden van angst en bijgeloof, door het licht van de rede in haar duistere hoeken te laten doordringen. Overzicht, doorzicht, veiligheid en betrouwbaarheid, zijn de kernwaarden van hun methodische onderneming om een ‘heerlijke nieuwe wereld’ te scheppen’. Ze stelt dat dit bij Descartes wel heel duidelijk was: ‘wat in de tijd gegroeid is, deugt niet. Het dient te worden vervangen door een nieuw iets, dat volgens eenduidige principes is ontworpen. In plaats van hergebruik van het overgeleverde prijst hij nieuwbouw naar een blauwdruk aan.’ 18) Waar Descartes vooral het onkruid uit het veld ruimde, met de grond gelijk maakte en het idee van het bouwen volgens een blauwdruk bedacht, begon Kant grofweg een eeuw later te graven om het gebouw dat zou moeten verrijzen van fundamenten te kunnen voorzien. Kants fundamenten bestonden uit drie heilsboodschappen van de rede, vastgelegd in evenzovele kritieken. Vanaf nu zou eens en voor altijd duidelijk moeten zijn wat wel en wat niet binnen het vermogen van de rede valt.

Hoewel Kant bekend staat als een uit zijn ‘dogmatische sluier’ ontwaakte Verlichter, kan men zich niet aan de indruk onttrekken dat de neiging om voor eens en voor altijd scherpe grenzen te willen trekken tussen dat wat redelijk en dat wat niet-redelijk is, evenzeer dogmatisch was.

Tegenover de moderne architect die zijn gebouwen op nieuwe fundamenten wil bouwen, die als het ware controle wil over het absolute begin van zijn creatie, plaatst Roothaan de vakman, die in moderne ogen meer weg heeft van een amateur of een knutselaar: ‘Natuurlijk kent de vakman zijn materialen en weet hij uit ervaring hoe iets gemaakt kan worden zodat het duurzaamheid en functionaliteit bezit. Maar hij werkt vanuit gegeven omstandigheden, met gegeven materialen en past deze creatief in in wat er al is. Bovendien heeft hij zijn kundigheid verworven door met zijn leermeester mee te werken en niet door tevoren een zienswijze te hanteren die abstraheert van gegeven situaties in al hun complexiteit.’ 19) Misschien maakt deze typering van de vakman, de knutselaar, de bricoleur (naar een uitdrukking bricolage van de antropoloog Claude Levi Strauss die het knutselen als metafoor voor de menselijke verhouding tot de wereld filosofisch onder die naam op de kaart zette) een alternatieve, pragmatische grondslag voor de vrijzinnigheid mogelijk en een beter begrip van de problemen waarvoor de vrijzinnigheid zich gesteld ziet.20)

4.         Vakwerk als vrijzinnige basis

Laten we voor de helderheid nu even pas op de plaats maken. Ik ben er allerminst op uit om een voorkritische kennistheoretische positie te verdedigen. Integendeel. Het gaat mij om een kritische doordenking van de grondslagen van de vrijzinnigheid die bij nader inzien op dogmatische en anti-traditionele uitgangspunten blijken te berusten over wat redelijk is en wat niet (paragraaf 3) Omdat hiermee (na wat inleidende psychologische beschietingen in paragraaf 1) een zelfstandige vrijzinnige bestaansgrond ons definitief lijkt te ontvallen en mij iets dergelijks op voorhand wel zinnig lijkt (zie mijn positiebepaling in het voorwoord), ben ik nu aan het onderzoeken of een zelfstandige positiebepaling mogelijk is. Een eerste aanwijzing daarvoor vind ik bij Roothaan die de samenhangende figuren van de vakman, de bricoleur en de knutselaar 21) nadrukkelijk verbindt met de pragmatische filosofische traditie van Dewey en James.

Een tweede aanwijzing vind ik bij Joep Schrijvers die de metafoor van de bricoleur gebruikt om ‘vindingrijk zijn in lastige situaties’ te stimuleren en een aantal belangrijke eigenschappen van de bricoleur benoemt:22) Hij zegt ‘ja’ tegen datgene wat op hem afkomt, verzamelt als een gek, maakt, voor zover mogelijk, nieuwe combinaties en knutselt vooral samen.

Bij daadwerkelijke beschrijvingen van het werk van de vakman komen deze drie kenmerken  vaak terug. Allereerst: aanvaarding van de situatie zoals hij die tegenkomt. ‘Levensbeaming’ zoals dat binnen de theologie en de filosofie wel heet, is de conditio sine qua non voor het werk van de vakman.

Volgens Matthew Crawford, filosoof, eigenaar van een werkplaats en reparateur van motoren 23) ontwikkelt de vakman door zijn intieme relatie met het product wat onder zijn handen ligt, ervaringswijsheid en kennis die hem oneindig veel  waarde en bevrediging kunnen schenken. Meer in ieder geval dan het afstandelijke, analyserende, papieren kenniswerk dat nu de norm is geworden. Crawford deed eerder naar eigen zeggen wereldvreemd en solipsistische werk, abstract computerwerk als symboolanalist in de financiële wereld, die volgens hem niet toevallig vrijwel geheel van de reële economie is losgezongen. Het grootste genoegen in zijn nieuwe werk was voor Crawford om te ontdekken dat ‘mensen wezenlijk aan elkaar zijn overgeleverd aan een gedeelde wereld die niet het resultaat van onze handen is’.24) Als vakman is hij nu voor zijn bestaan niet alleen afhankelijk van weerbarstig materiaal dat onder zijn handen ligt en dat zich niet zo maar bewerken laat, maar ook van de klant die hij tevreden moet houden, en van de redelijkheid en billijkheid van de uitgeschreven rekeningen in relatie tot die van zijn vakbroeders. Zijn hele werk over vakmanschap is een doorleefd pleidooi tegen de opvatting dat ‘autonomie’ op zinvolle wijze in een strijd met de wereld, de verworvenheden van de vaktraditie en tegen anderen verworven kan worden. Autonomie is niet selfenclosed, zoals Crawford dat noemt. Deze constatering is belangrijk om voor ogen te houden: vakwerk als zelfstandige basis voor vrijzinnigheid betekent een uitdrukkelijke afstand van het eenzijdige vrijheids- en autonomiebegrip en de daarmee geconstateerde problemen (zie paragraaf 2). Het betekent ook een welkome correctie op de vrijzinnige neiging de betekenis van het eigen zingevend knutselwerk op een al te subjectivistische manier in te vullen.

In beschrijvingen van het werk van de vakman, de bricoleur of de knutselaar wordt ook duidelijk dat ‘gelukt werk’ niet is af te dwingen door eigen activiteit,  maar dat het alleen bij toeval in de liefdevolle ontmoeting met de realiteit die aan ons zelf ontsnapt, als genadegave dus, tot stand kan komen.

Wanneer vrijzinnig gelovigen zichzelf in dit licht als pragmatische vakmannen en vakvrouwen zouden definiëren, komt ‘de’ vrijzinnigheid (als een stel zelfstandige ambachtelijke tradities) scherper voor het voetlicht.25) Voordeel van de pragmatische inslag is dat niet leerstelligheid als zodanig, maar de functionaliteit van sociale praktijken doorslaggevend wordt, niet een wetenschappelijk verantwoord nieuw tekentafelontwerp van positieve theologie, maar een doorleefde ervaringstheologie van de werkplaats; het vooraf ook niet precies weten en er toch iets van proberen maken met alle ingrediënten die je toevallig op de plank hebt liggen.

5.         Bricoleren of samplen? Over oude en nieuwe religie    

Maar hiermee is het onderzoek nog niet af. Laten we eens veronderstellen dat ik met mijn bevindingen tot nog toe een punt heb: De figuur van de vakman, de bricioleur  is nuttig om de vrijzinnigheid eigen vlees op de botten te geven. Maar is deze typering in zijn ‘liefdevolle’ ontmoeting met de realiteit niet te soft, en te gemakkelijk om in het harde leven werkelijk stand te kunnen houden? Is de mooie theorie niet allang ingehaald door haar besmette praktijk? Is niet juist de figuur van de knutselaar die op de markt alles bij elkaar sprokkelt wat van zijn religieuze gading is, niet altijd al het mikpunt van de hoon en spot geweest die de nieuwe spirituelen ten deel zijn gevallen? Is niet de werkelijke gestalte van de hedendaagse knutselaar die van de gemakzuchtige relishopper die van alle markten thuis is, geen gevoel voor traditie heeft en alleen zichzelf als maatstaf kent?

De kritiek op dergelijke vormen van nieuwe spiritueel fröbelwerk is door Marcel Möring meesterlijk verwoord in zijn Abel Herzberglezing uit 1986. Möring voelt zich met zijn wortels, de joodse traditie , verbonden. De joodse traditie die zowel het monotheïsme bracht, waarbij alle mogelijke goddelijke attributen in één karakter tezamen kwamen, als het socialisme, een Messiaanse stroming die de hemel op aarde trachtte te vestigen. Möring is iemand die niet meer in God kan geloven (en geen socialist meer is), maar die zich wel zo goed mogelijk aan de spijswetten houdt en zijn traditie blijft onderzoeken en bevragen. Hij hecht aan traditie en een zorgvuldig onderzoek van het ‘erfgoed der voorvaderen’. Mede vanwege gebrek aan eerbied voor traditie heeft hij een grotere afkeer van nieuwe vormen van spiritualiteit zoals ‘New age, scientology, de Celestijnse belofte, zweten in een zweethut, neuro-linguïstisch programmeren en de Groningse variant van het boeddhisme’ . Maar dat is het niet alleen, de nieuwe religie is ook nog goedkoop en zonder moeite verkrijgbaar.

‘Het is een onbeschaamde knieval voor de cultuur van snel gemakkelijk en eenvoudig. De Celestijnse belofte is de Mac Donald onder de spirituele bewegin­gen. Het vertegenwoordigt in alle opzichten het slechtste in de Amerikaanse cultuur. Het geheim van het leven doe je in twee weken… Niet alleen kost het je bijna geen inspanning en hoef je je er niets voor de ontzeggen, het is ook een amalgaam van flarden van bestaande religies. Het fin- de- siècle geloven is samplen. Het is het ritme van de indianen (indianen zijn goed, ze staan dichtbij de natuur), een riedeltje Mozaïsche wetten (valt niet aan te ontkomen), een korte Zen solo (niet te lang, want dan wordt het weer veeleisend) en hier en daar wat losse flarden boeddhisme, animisme, alchemie en goede ouwe kwakzalverij. Honderdvijftig gulden en u bent een weekeinde later weer helemaal het heertje in uw overspannen, hectische, moderne CNN-wereld’…26)

De toonzetting is schril, maar Möring raakt ondertussen wel aan een wezenlijk probleem: Het nieuwe geloven (dat aan ons allen niet voorbij gaat) is selfmade, gericht op individuele ontplooiing. Het gaat uit van de fictie dat geluk binnen eigen handbereik te brengen is en dat het iets is waar we recht op hebben.

De problematische stand van zaken wordt door Möring indrukwekkend met het volgende geïllustreerd: ‘….Ooit zag ik een foto van een, ik meen Nijmeegse muur. Het was in de jaren tachtig. Op de muur stond: Wij eisen geluk! Toen ik die foto zag moest ik onmiddellijk denken aan een andere foto, gemaakt in een volledig vervuilde, met roet besmeurde arbeiderswijk in Londen. Op de blinde muur stond een doek geschilderd en twee woorden: help us. Ik denk dat het verschil tussen de nieuwe spiritualiteit en het ouderwetse geloven zit in de ruimte tussen die twee foto’s. Het is het verschil tussen de opvatting, dat geluk een recht is, dat niets hoeft te kosten en de hulpkreet uit de diepten. De Profundis. Nu niet alleen elke vorm van traditionele religiositeit lichtelijk belachelijk lijkt en de oude vertrouwde ideologieën zijn afgeschaft, is het alsof we zijn beland in het solipsistische stadium van de menselijke ontwikkeling; het gaat om ons en we hebben er recht op dat alles goed is…’ Om even later te vervolgen met: ‘…De leeuw naast het lam, en duizend jaar vrede, zielenheil en innerlijke rust door biologisch geteelde maïsmeel van de Hopi-Indianen in de vier richtingen te blazen, maar ondertussen niet aan Joegoslavië, Noord-Ierland, Somalië en Irak denken. Onszelf, de soort mens hebben we opgegeven. Er is alleen nog maar persoonlijke groei, de eis van geluk en de comfortabele eredienst aan het schone bos…’27)

Tja. waar blijf je dan, met je mooie verhaal?  Is de bricoleur niet gewoon een vermaledijde sample-gelovige?

De bijtende kritiek van Möring maakt eens te meer duidelijk dat we ons van de figuur van de vakman niet al te makkelijke, verleidelijk romantische en individualistische voorstellingen moeten maken. Wanneer de bricoleur als de equivalent van de sample-gelovige wordt opgevat, zijn we wat mij betreft inderdaad van de regen in de drup beland. Dan is de poging om de vrijzinnigheid op alternatieve leest te stoelen, bij nader inzien op een potsierlijke mislukking uitgelopen.

Het bricoleren van de ambtelijke vakman verschilt echter op twee punten wezenlijk van de postmoderne sample-gelovige. Ten eerste: terwijl de postmoderne sampler niet op voorhand gebonden is aan de keuze voor een bepaalde stijl of traditie, is dat voor de klassieke ambachtsman wel het geval. Hij is gebonden aan de vaktraditie waarbinnen hij is grootgebracht. Zijn vorming vooronderstelt scholing in de daar geldende werkwijzen en technieken, om aldus de voor het ambacht geldende interne kwaliteitsstandaarden onder de knie te kunnen krijgen (om daar dan pas ‘daarna’ als ‘meester’ op persoonlijke en eigen wijze van af te kunnen wijken).

Ten tweede: terwijl van het beeld van de postmoderne sampler de suggestie uitgaat dat alles mogelijk is, daarmee onwillekeurig verdrongen utopische dromen in herinnering roepend, is voor de traditionele ambachtsman duidelijk dat men niet straffeloos verschillende draadjes maar aan elkaar kan knopen, eenvoudigweg omdat de  realiteit zich daar hardhandig tegen verzet en er ongelukken (zoals kortsluitingen) uit kunnen voortkomen. De sample gelovige in cyberspace heeft geen realitychecks  nodig en aan zijn eigen zielenroerselen genoeg. Voor de bricoleur zijn ze essentieel om de waarde en functionaliteit van het werk dat onder zijn handen ontstaan is, op houdbaarheid te testen.

6.         Realitychecks

Met het op het schild hijsen van de ambtelijke vakman, bepleit ik uiteraard niet een even onmogelijke als onwenselijke terugkeer naar middeleeuwse tijden. Door de ambachtsman als het voorbeeld van vrijzinnig vakmanschap naar voren te halen, geef ik wel aan dat  het niet mogelijk is, het eigen geloofspakket naar eigen believen in elkaar te knutselen. Je kunt niet op basis van eigen autonome keuzen je eigen geloofspakket samenstellen. Het is niet anders mogelijk dan in verhouding tot de traditie waarbinnen je bent grootgebracht en waarvoor je niet zelf hebt gekozen. De op niets uitlopende pogingen van de vrijzinnigheid om zich van de last van de traditie en de orthodoxie te bevrijden, zijn daarvoor als een belangrijk teken aan de wand te beschouwen. Het is niet anders in het leven, met het materiaal dat je ongevraagd door anderen in de schoot krijgt geworpen, zul je het moeten doen.

In cyberspace is het mogelijk om aan je eigen (niet zelfgemaakte) oorsprong te ontsnappen. In de begrensde werkelijkheid van ruimte en tijd is dat niet zo.

Je kunt niet zomaar datgene wat je gekregen hebt negeren, je zult er hoe dan ook mee aan de slag moeten gaan. In deze oorspronkelijke zin zit je onherroepelijk vast aan de traditie waaruit te bent geboren, maar dat betekent allerminst dat er geen mogelijkheden voor creatief bricoleren voor handen blijven. Zo kunnen inzichten uit andere geloofstradities helpen het eigen geloofsverstaan te verhelderen, zoals ook inzichten uit andere vakgebieden de ambachtsman kunnen helpen om het eigen vak beter uit te kunnen oefenen. Ook zijn in deze moderne tijden omscholingen en overgangen tussen verschillende tradities mogelijk. Het risico daarvan is overigens wel dat de scheidslijnen tussen traditioneel ambachtswerk en bij elkaar verzameld sample-geloof dunner worden. De verleiding is groot om van de weeromstuit weer te doen alsof we verlicht zijn en als God zelf de werkelijkheid kunnen scheppen naar ons eigen beeld en gelijkenis. Nu, naar wij hopen, dergelijke totalitaire grootheidswaanzin definitief zijn geloofwaardigheid  heeft verloren, zijn voor de goede orde functionele, praktijkgebonden realitychecks op al het in elkaar geknutseld werk meer dan ooit belangrijk geworden.

Hoe zou dat in zijn werk kunnen gaan? Laten we bij wijze van voorbeeld het knutselwerk van Knoop uit paragraaf 1 nog eens bij de kop pakken. In dit voorbeeld kunnen we ook en passant de dunne scheidslijn tussen bricolage en sample-geloof illustreren: het omkeren of binnenstebuiten keren van het orthodoxe traditionele dogma van de verzoeningsleer kunnen we als voorbeeld van bricolagewerk beschouwen. Het aan elkaar knopen van Rand en de bijbelse boodschap al een stuk minder. Volgens mij botst het mengen van het militant egoïsme van Ayn Rand met de bijbelse boodschap van het evangelie met elementaire wetten van westerse systeemlogica. Maar, zo zou men in lijn van Knoop’s eigen betoog kunnen aanvoeren: dat zegt alles over mijn denkbeelden en niets over de merites het vlechtwerk als zodanig. Voor anderen werkt het blijkbaar wel: zo worden in de Verenigde Staten massaal en zonder problemen de bijbel en Ayn Rand naast elkaar als zoete broodjes verkocht en als Gods Woord en het nieuwe evangelie geslikt. Als mensen daarvan nu gelukkig worden, dan is er niets aan de hand, toch? Maar met de sociale realitychecks van de pragmatist, hebben we echt iets anders op het oog dan de consumentensoevereiniteit van het autonome individu of het postmoderne adagium anything goes. Dan kijken we niet naar binnen, maar naar buiten en zien we hoe dit ‘onproblematisch samengaan’ in de bittere realiteit van alle dag doorwerkt. Daar leverde het samenbrengen van ‘The American Dream’, ‘Bijbels Evangelicalisme’ en ‘Objectief Egoïsme’ een explosieve cocktail op die tot een spookachtige, wereldwijde bankencrisis heeft geleid 28), die het westerse kapitalistische systeem op zijn grondvesten doet schudden en nog dagelijks het reële, materiële leven van ontelbare burgers negatief beïnvloedt.

Een interessante parallel is overigens dat op basis van diezelfde sociaal-pragmatische toets het traditioneel orthodoxe bouwwerk van de verzoeningsleer evenzeer op weinig genade kan rekenen. Waar een dieptepsychologische cocktail de buitenwereld uit elkaar doet ploffen, levert de traditionele verzoeningsleer een innerlijk verscheurde psyche op, die alleen met wat provisorisch calvinistisch kunst- en vliegwerk bij elkaar kon worden gehouden.29)

7.         Maak er wat van!

We zijn zo langzamerhand aan het einde van ons betoog gekomen, al was het alleen maar omdat het inmiddels de systeemeisen geweld aan doet, die aan de omvang en inhoud van dit oriënterend essay zijn gesteld. Duidelijk is dat een verdere doordenking van de pragmatische positiebepaling nodig is.30) Er zijn ongetwijfeld nog  genoeg niet bekeken problemen die aan de gekozen  pragmatische positiebepaling vastzitten, maar het grote voordeel is dat het een zelfstandige en ambachtelijke positionering van de vrijzinnigheid biedt, die op eigen merites beoordeeld zou kunnen worden en dat het een minder krampachtige verhouding tot de traditie mogelijk maakt.

Nu steeds minder mensen sowieso iets van de christelijke traditie weten en er ook minder in negatieve zin door orthodoxe interpretaties daarvan gestempeld worden, is het tijd dat ook vrijzinnigen de traditie in eerste instantie als een kostbare erfenis zien en niet iets waar ze vooral vanaf moet. Het beeld van de pragmatische bricoleur kan vrijzinnigen helpen om deze houding te cultiveren. Omdat juist binnen de traditie van het vakmanschap ware kunstwerken worden geboren die liefde, eerbied en ontzag oproepen voor datgene wat toevallig aan onze handen is overgeleverd. Als een ambachtelijke bakker bakt hij unieke, diverse en niet makkelijk hapklare reli-broodjes die je ook bij de elke supermarktketen om de hoek krijgen kan. Hij verzamelt als een gek, gooit niets weg, maar pelt de oude vervloekt dogma’s af, poetst de traditionele leerstukken op en weet er op onnavolgbare en meesterlijke wijze een persoonlijke draai aan te geven. Hij vindt het verwerpen, omdraaien of binnenste buiten keren van oude dogma’s  niet goed genoeg, maar wil er echt iets moois van maken. Hij voegt er kunst, literatuur, verbeeldingskracht en liefde aan toe en weet zo de onderliggende gestolde religieuze wijsheden weer tot klinken te brengen, zonder de pragmatische realitycheck op de sociale werkelijkheid van alledag te vergeten. Hij debatteert, voert dialogen op het scherpst van de snede en verkettert de ander niet. Binnen een vrijzinnigheid milieu dat op deze wijze zichzelf verstaat, zou ik mij prima thuis kunnen voelen.

Verwijzingen

  1. Hier twijfel ik aan, alleen al vanwege het simpele feit dat ook orthodox gelovigen in de moderne tijd leven en constant bezig moeten zijn om hun geloof te herijken. Zie ook bijvoorbeeld de interne discussie binnen de SGP over de godsdienstvrijheid: ‘Vrijheid van godsdienst ook principieel aanvaarden’, Nederlands Dagblad, 14 december 2012.
  2. Hieronder versta ik theologen als Kuitert en Labuschagne die bijvoorbeeld in respectievelijk hun Algemeen betwijfelt christelijk geloof en  Zin en onzin van de bijbel met een feilloze en genadeloze precisie weten aan te geven wat van het christelijk erfgoed wel en niet op de schroothoop moet.
  3. Zoals bijvoorbeeld beschreven in: Akker, Nico van den en Peter Nissen (2009). Wegen en dwarswegen. Tweeduizend jaar christendom in hoofdlijnen. Amsterdam: Boom.
  4. Meiden, Anne van der (1988)  ‘Inleiding’. In: Een ander fundament. Orthodox en vrijzinnig: een confrontatie. Baarn: Ten Have, pp.11-34, pp.27-28.
  5. Cossee, Eric (1999) ‘Tegendraadse theologie. Terugblik op vier eeuwen vrijzinnigheid’ In: W.B. Drees (1999) Een beetje geloven. Actualiteit en achtergronden van het vrijzinnig Christendom, Amsterdam: Uitgeverij Balans, pp.181-200, p. 181.
  6. Tillema en Houweling, Tillema, Erik Jan en Wies Houweling (2011) Geloven, zo kan het ook. Vrijzinnige visies op theologische thema’s. Vught: Skandalon, 2011, p.7.
  7. Zo stelden de radicale hervormers ‘de gehoorzaamheid van God boven de gehoorzaamheid aan mensen’, ging het de verlichte Groningse school om het bepalen van de ‘objectieve waarheid in de Schrift en de kerkgeschiedenis’ en wordt de geschiktheid van geloofsopvattingen op nogal autoritair-normatief wijze aan de stand van de Wetenschap getoetst.
  8. Knoop, Harm (2012). Leef je eigen mythe. Over religie, mythe en ons zelf. Nijmegen: Valkhof Pers, p.147.
  9. Een verwijzing naar het boek ‘De eeuwige bron’(The Fountainhead) van Ayn Rand, waar een selfmade therapeut Knoop mee liet kennismaken en die hem ‘het nieuwe ijkpunt van het ik’ deed inzien, p.60.
  10. Van der Meiden, p.24-25.
  11. Zie bijvoorbeeld de intrigerende biografische schets van Jack Miles waarin God zelf door zijn contacten met de mens steeds meer humaniseert. God. Een biografie. Amsterdam: Anthos, 1996.
  12. Ik beschouw mijzelf nu, na jarenlange vorming binnen de Oecumenische Studentenkerk Rotterdam, als een vrijzinnig (!) oecumisch gelovige die staande in de (orthodoxe en on-orthodoxe) pluriformiteit van de christelijke traditie, ruimte ziet voor verbindingen met verschillende geloofstradities. Inspiratiebronnen in deze lijn zijn o.a. de theologe en ex-non Karen Armstrong en de joodse opperrabbijn Jonathan Sacks.
  13. Schleiermacher, Friedrich (2007). Over de religie. Betogen voor de ontwikkelden onder haar verachters. Amsterdam: Boom, XXV. Voor alle duidelijkheid. Ook kerkleiders en de pragmatische opvoeders krijgen er bij de romantische Friedrich stevig van langs: Al het gevoel voor het bovennatuurlijke en wonderbaarlijke is in de ban gedaan, de fantasie mag niet met lege handen worden gevuld, want men kan die net zo goed echte zaken aanbieden en zo voorbereiden op het leven’ (2007, p.73).
  14. Ontleend aan dr. ph Milikowski’s Lof der onaangepastheid die zijn kritische boek schrijft onder het veelzeggende motto ‘verbeter de mensen, begin bij de samenleving.’ (Meppel: J.A. Boom en Zoon Uitgevers, 1977, p.237).
  15. Zie uitgebreid in: De Lange, Frits (2011) In andermans handen. Over ‘flow’ en grenzen in de zorg.
  16. Vergelijk de begrippen ‘negatieve’ en ‘positieve’ vrijheid in Berlins klassieker Two Concepts of Liberty.
  17. In mijn speurtocht in ‘de krochten der vrijzinnigheid’ vond ik een boek van Van der Meiden uit 2003 Duurzaam geloven. Over volharding door vernieuwing dat als een verantwoording in deze richting kan worden beschouwd. Maar ook hier is de gelovige de zingever alsof het proces van zingeving adequaat in subjectieve termen beschreven kan worden.
  18. Roothaan, Angela (2011). Geesten. Uitgebannen en teruggekeerd in de moderne wereld. Amsterdam: Boom,  pp..42-67, p.42.
  19. Roothaan, 2011, p.46.
  20. Voor de goede orde: in het boek van Roothaan draait het niet om vrijzinnigheid, maar om het te lijf gaan van problematische aspecten van ons moderne denken als zodanig (in het bijzonder zijn instrumentele verhouding tot de natuur en de resolute afwijzing van het bestaan van ‘bovennatuurlijke’ geesten). Gegeven de sterke verwevenheid tussen vrijzinnigheid en moderniteit is ook hier een pragmatische wending het proberen waard.
  21. Ik zal deze begrippen ook door elkaar gebruiken. Omdat over knutselaars in moderne tijden soms wat denigrerend wordt gedaan, is het van belang de connotatie met vakwerk vast te houden, zie ook paragraaf 5.
  22. Schrijvers, Joep (2012). Maak er wat van! Vindingrijk zijn in lastige situaties. Amsterdam: Lebowski,  pp.48-68.
  23. Motoren schijnen op wijsgeren een onweerstaanbare indruk te maken. Zie ook de schitterende ode aan kwaliteit in Zen en de kunst van het motoronderhoud van Robert M. Pirsig.
  24. Matthew B. Crawford  (2009)  Shop Class as Soulcraft. An Inquiry into the value of work. New York: The Penquin Press, p.23, p.208.
  25. Op deze wijze kunnen bijvoorbeeld Remonstranten, Doopsgezinden, Zwinglianen, NPB-ers, Humanistisch Religieuzen, de oecumenisch gelovigen en alle andere vrijzinnigen binnen gereformeerd, hervormd en katholiek veelstromenland, zich geheel en al tot een ambachtelijke vaktraditie bekennen.
  26. Möring, Marcel (1986). Sample God in Cyber-Space. Abel Herzberg lezing, Rode Hoed: Amsterdam, pp.10-11.
  27. Möring 1986 pp.12-13.
  28. Zoals bekend was Alan Greenspan (voormalig voorzitter van de Board of Governers of the Federal Reserve System, FED) een vurig aanhanger van de filosofie van Ayn Rand en zag hij in haar werk zijn geloof in de kapitalistische vrije markteconomie én het zelfregulerend vermogen van de bankensector bevestigd.
  29. In een traditionele uitleg van de verzoeningsleer zijn degenen die heil in Christus ontvangen van te voren bepaald (gepredestineerd) door God. Omdat dit moeilijk uit te houden is, werden door Calvijn de vruchten van de dagelijkse arbeid als bedekte voorafschaduwingen van het hemels heil beschouwd. M.i. is een veel elegantere uitleg van de verzoeningsleer mogelijk, maar dat zou voor nu veel te ver voeren.
  30. Al is het alleen maar om bijvoorbeeld te bezien in hoeverre op deze basis zinvolle  interreligieuze/levensbeschouwelijke dialogen te voeren zijn. Is er samen een gemeenschappelijk pakket van functionele eisen te formuleren waaraan de pragmatisch in elkaar gezette bouwwerken moeten voldoen? Of nemen we dan weer de voor onmogelijk verklaarde positie van de alwetende architect in?

 

Thema: