Rotterdam, Bergsingelkerk 29 juli 2012
Lezing: Marcus 6: 45-52

Er zijn twee basisversies van het verhaal van Jezus die over het water loopt.
Dat van Mattheus en dat van Marcus.  In de Mattheus-versie laat de Verlosser zich als een waterloper kennen
en probeert Petrus zijn voorbeeld met aanzienlijk minder succes, na te volgen. Hij stapt van boord, loopt op Jezus toe, maar al gauw bij het zien van de woeste golven zakt de moed hem in de schoenen.
“Red mij” schreeuwt hij dan ten einde raad tegen Jezus, waarna deze Petrus weer binnenboord haalt en hem om zijn ‘kleingelovigheid’ berispt.

In dat verhaal komt als vanzelf de focus op de houding van Petrus te liggen.
Het vertelt hoe wij ten onder kunnen gaan onze eigen angsten
nog vóórdat wij er goed en wel de confrontatie mee zijn aangegaan.
Alleen al het zien van de woeste golven
en de gedachte daardoor onvermijdelijk te zullen zinken,
is al genoeg om daadwerkelijk kopje  onder te gaan.
Theo van de Leur schreef over deze  houding eens het gedicht ‘Grafschrift’.

Hij rustte in vrede
Jacobus van Loenen
Op zekere dag
viel hij in het kanaal
op weg naar de tandarts
met lood in de schoenen
en juist dat gewicht
werd Jacobus fataal.

Normaal gesproken was er voor Jacobus simpelweg redding mogelijk geweest
zo suggereert het gedicht,
maar het gewicht van zijn innerlijk verzet
tegen het bezoek aan de tandarts
zijn lood in de schoenen
om het mogelijk gaatje in de kiezen
en de boor die dan volgen moet,
wordt hem te veel.

Het is een herkenbaar beeld.
In ieder van ons huist een Jacobus van Loenen
zoals verwoord in de uitdrukking:
de mens lijdt het meest, aan het lijden dat hij vreest.
…En, -zo gaat het vers van de onbekend gebleven dichter verder,-
dat nooit op komt dagen
Zo heeft hij meer te dragen
Dan God te dragen geeft.

In de Marcusversie van vandaag,
blijven de leerlingen allemaal binnen boord zitten.
Hierdoor komt als vanzelf de houding van Jezus meer in het vizier.
En hoe hij zich haast, om als helper bij de leerlingen te komen,
als hij ziet, hoe moeilijk ze het hebben om de wind te trotseren.

Deze aan God toegeschreven en door Jezus gepraktiseerde houding
van ‘de snelle helper’ komt goed naar voren in het volgende couplet
uit het geciteerde vers van de onbekend gebleven dichter:
Het leed dat is, drukt niet zo zwaar
Als vrees voor allerlei gevaar.
Doch komt het eens in huis
Dan helpt God altijd weer
En geeft Hij kracht naar kruis.

Maar toen, de leerlingen die ‘door de hevige tegenwind maar nauwelijks vooruitkwamen, hoe hard ze ook roeiden’, hem aan zagen komen snellen over het water, dachten ze dat hij een geestverschijning was en ze schreeuwden het uit….
Maar hij sprak hen meteen aan en zei: ‘Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang.’
Hij stapte bij hen in de boot en de wind ging liggen.

Misschien is dat wel de grootste  tragiek van dit verhaal,
de leerlingen herkennen de ander die hen nabijkomt niet meer als hun naaste,
De ander dat is geen naaste,
dat is niet iemand die komt helpen, maar dat is iemand die ons angst aanjaagt.
Het is een concurrent een rivaal, een griezel, een spook,
waarmee we het liefs eens en voor altijd willen afrekenen.
We willen vrij zijn, doen waar wij zin in hebben
en niet door anderen lastig gevallen worden.
Hoe herkenbaar is dat beeld voor ons!
De moderne filosoof van de vrijheid Jean- Paul Sartre zei het eens zo treffend:
‘De vijand, dat zijn de anderen’
Maar zo’n vrijheidsbesef is ondraaglijk en betekent uiteindelijk onze ondergang.
De clou van het verhaal van Marcus is misschien wel
dat onze grootste angst is om aan de genade van een ander overgeleverd te zijn.
De totale afhankelijk van anderen, dat is ons ultieme schrikbeeld.
Want de ander dat is iemand die ons pijn doet.
Daarom voelen we ons angstig
wanneer we hulpeloos in de stoel van de tandarts liggen.
Daarom houden we liever ons beeld van autonome zelf in stand
en gaan we liever de confrontatie met de tandheelkundig genezer uit de weg
die op de keeper beschouwd juist onze redding had kunnen betekenen.

Zijn leerlingen waren helemaal van hun stuk gebracht door de reddingsactie van Jezus .‘Ze waren niet tot inzicht gekomen door wat er met de broden was gebeurd, omdat ze hardleers waren’ zo  staat er in het evangelie.
‘Laat die menigte toch naar huis gaan’ hadden ze gezegd. .
‘Stuur hen weg, dan kunnen ze naar de dorpen en gehuchten in de omtrek gaan
om eten te kopen’ vlak voor dat ze aan boord gingen en nog voordat
er een wonderbaarlijke spijziging van de vijfduizend had plaats gevonden.
Al hun plannen waren weer eens in de war geschopt.
Ze waren nota bene van ver naar hier aan het meer gekomen om uit te rusten
en om eens lekker tot zichzelf te kunnen komen
en dan komt die menigte hen achterna
‘Laat ze toch hun eigen boontjes doppen’.
‘Wij hebben toch niets met hen te maken?
Maar van die gedachte wil Jezus niets weten.

De hele vertelling van Marcus
is er op gericht om deze mythe van zelfredzaamheid en autonomie
als een dwaze leugen door te prikken.
Dat was precies wat de hardleerse leerlingen nog niet wilden zien bij de wonderbaarlijke spijziging van de vijfduizend.
Wat nu als datgene wat wij met weinigen bezitten
geen vrucht is van eigen verdienste,
maar in feite een gift is waarvoor we vele anderen dank verschuldigd zijn?
Volgens Jezus is dat precies de grondtrek van onze menselijke conditie
Als het er op aan komt, zijn we fundamenteel van anderen afhankelijk.
Als het erop aan komt hebben we heel ons bestaan aan God te danken
en aan andere mensen, maar in ieder geval niet aan ons zelf.
Zelfs onze welvaart is niet zoals het liberale mantra wil,
het resultaat van eigen verdienste maar berust ten diepste op een gift,
op geschonken gaven, op inspanningen die anderen voor ons doen
en op een portie geluk.
Wij zijn fundamenteel in wederzijdse afhankelijkheid op elkaar aangewezen
als waren we ledematen van een lichaam.
en het ontkennen van deze onderlinge afhankelijkheid leidt uiteindelijk tot de dood.

Zijn wij niet net zo hardleers als de leerlingen
en zien wij anderen van wie wij afhankelijk zijn aan
niet ook als een spook en een vijand?
Zijn wij niet ‘rijke dwazen’ die onze afhankelijkheid van  anderen vergeten zijn?
Onze hypotheekschuld behoort tot de hoogste ter wereld.
We leven op schandalige wijze op de pof
en profiteren wat anderen ons bijna voor niets in handen geven.
Denk alleen maar aan voedsel en goederen uit de ontwikkelingslanden
en de maaltijden die wij goedkoop naar binnen werken
uit de knoflooklanden die wij zo beschimpen
Werkelijk alles wat wij om het lijf hebben, onze kleren, ons eten en drinken,
heel ons hebben en houden, hangt van afhankelijkheid van derden aan elkaar.
Zo maakt de reclame voor Coolbest duidelijk dat alleen al ons ontbijtsap
voor een habbekrats bij elkaar is geplukt van fruit over de hele wereld.
Pas wanneer we onze eigen armoede, schuld en bekrompenheid onder ogen zien
en onze zucht tot zelfbehoud laten varen,
gaan we niet ten onder aan ons eigen gewicht.
Dan pas kunnen we delen op een wijze die iedereen ten goed komt.
Wanneer de leerlingen na de wonderbaarlijke spijziging
naar de overkant van het meer gaan,
komt de tweede barst in ons hypocriete geloof in autonomie en zelfredzaamheid aan het licht.
Want het spreekt voor zich dat de anderen zichzelf maar moeten redden,
maar dat geldt natuurlijk niet voor onszelf.
Want als het puntje bij  het paaltje komt
willen we helemaal niet aan het roer van ons eigen leven staan.
Dan is er een ander nodig om ons op eigen benen te zetten
en aan de boord van ons levensschip te laten gaan.
Tekenend in dit verhaal is dat Jezus zijn leerlingen gelast in de boot te stappen
en voor hem uit te varen.
In de NBG vertaling staat zelfs dat Jezus zijn leerlingen daartoe dwingt
Alsof hij daarmee eens te meer zeggen wil
dat we helemaal niet zo autonoom zijn als we zelf beweren.
Bij het minste of geringste, en de kleinste schijn van tegenslag
roepen wij met Petrus om het hards “red mij, red mij!”
Als het puntje bij het paaltje komt,
zijn wij geen rationele zelfbeschikkende individuen
maar benauwde, zwoegende mensen met oogkleppen op
die zo hard bezig zijn met roeien tegen de golven die ons bedreigen
dat we de ander als niet anders kunnen zien dan als een griezel
die ons een naar kunstje wil flikken
en niet als naaste die ons uit de puree kan helpen.
En Jezus ziet ons eenzaam zwoegen aan,
wordt met ontferming bewogen en snelt ons watervlug nabij.
Hij zegt: ‘Blijft kalm. Ik ben het. Wees niet bang’.
Zie geen spoken. Zie de ander als je naaste helper
Zie elkaar als deelgenoten van het lichaam van de Heer.
Wanneer we beseffen dat zo de vork in de steel zit,
dan kunnen we ons masker laten vallen.
Dan hoeven we niet bang te zijn en kunnen we de ander als bondgenoot zien.
Dan zijn geen golven te hoog
en kunnen we ieder kruis dragen dat God ons geeft.
Dan beseffen we dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten
en dat we allemaal op zich genomen tekortschieten
en elkaar daarom broodnodig hebben
Dan geven we ons leven aan elkaar door
als een gift van de Eeuwige.
Alleen zo kunnen we leven.
Alleen zo zullen we niet kopje onder gaan.

‘Wie zijn leven niet aan anderen wil geven
die zal het verliezen.
Maar hij die met zelfgenoegzaamheid breekt
Die zal dat het leven ontvangen als gave van de Heer’

Dat zei Jezus die zijn leven onvoorwaardelijk aan anderen gaf.
Omdat hij iedereen als kind van God herkende
en met hen in hetzelfde schuitje ging zitten.
Omdat hij wist dat alleen zo de dood te overwinnen is
omdat hij wist dat alleen wanneer we leven vanuit de heilige geest
van de ontvangen en doorgegeven gift
het leven voor iedereen van eindeloze kwaliteit kan zijn.
Zo moge het zijn.

Thema: