Vattimo voor pastores en pastoranten

Boekbesprekingen, 25 februari 2013, door Jan Prij

Bespreking van Gianni Vattimo Het woord is geest geworden. Filosofie van de secularisatie, O V P, 3 februari 2013  

Het ligt niet erg voor de hand om een werk van een theoretisch filosoof van toepassing te verklaren op de pastorale praktijk. Het werk van Vattimo valt in eerste instantie namelijk op doordat het leest als een wijsgerig boek voor collega-filosofen. Toch is het werk voor pastores uitermate interessant, niet in de laatste plaats omdat caritas voor hem het kritische kernbegrip is, waarmee de christelijke religie tot op de dag van vandaag de visie op de loop van de menselijke geschiedenis fundamenteel heeft veranderd. Hoe zit dat? En wat kunnen pastores van deze visie leren?

De gedaanteverwisseling van de religie
Vattimo is een Italiaanse ex-katholiek die zich weer tot het christendom bekeerd heeft. Hij is het meest bekend geworden door zijn boekje Credere di credere uit 1996 (in de Nederlandse vertaling van 1998 uitgekomen als Ik geloof dat ik geloof). Hierin stelt hij dat er geen overtuigende redenen zijn om vandaag de dag atheïst te zijn. Nu alle hiërarchische machtsstructuren verdacht zijn geworden, is ook de traditionele autoritaire God van zijn voetstuk gevallen en dat is maar goed ook. Sterker nog, deze ontheiliging van alle heilige ordes (de letterlijke betekenis van hiërarchieën) of die nu zogenaamd een ‘natuurlijk’ of ‘sociaal’ fundament hebben, maakt precies de kern uit van de christelijke boodschap. Een kernwoord van Jezus is volgens Vattimo de zinsnede uit het evangelie volgens Johannes ‘niet knechten, maar vrienden, maak ik jullie.’ Hiermee worden alle vormen van autoritair godsgeloof ondergraven. De erkenning van de medemens als gelijke voor God is een belangrijker motor gebleken voor de emancipatie en modernisering van de samenleving. Sterker nog: de modernisering van de samenleving en de volgens Vattimo daarmee samenhangende verminderde acceptatie van geweld, zijn te beschouwen als de belangrijkste vruchten van het christendom. Filosofisch gezien verbindt hij deze positie met die van Nietzsche en Heidegger. Volgens Nietzsche is het voor de moderne mens niet meer mogelijk om een objectief fundament voor de eigen kennistheoretische positie te claimen. En volgens Heidegger leidt elke poging de werkelijkheid te objectiveren tot een gewelddadige manipulatie daarvan. Een derde filosoof die Vattimo graag als bondgenoot opvoert is Girard. Van hem neemt hij de gedachte over dat de lotgevallen van de mensheid in religieuze zin zijn te interpreteren aan de hand van de drieslag ‘nabootsing’-‘geweld’-‘zondebok’. Natuurlijke religies nemen een fundamentele plaats in waar het gaat om het via de zondebok kanaliseren van het door nabootsing ontketende geweld binnen de samenleving, maar zij doorbreken de keten van het geweld niet. Het verrassende van Girard is nu, dat hij aan de joodse en christelijke traditie een aparte plaats toekent. Waar in andere verhalen de schuld van het slachtoffer voorop staat, is de bijbel juist geschreven vanuit het perspectief van de onschuld van het slachtoffer (de zondebok) en niet de vervolgers maar de vervolgden zijn de rechtvaardigen. In de vele verhalen van de bijbel ziet men volgens Girard een geleidelijke afwijzing van offers. Uiteindelijk breekt Jezus, volgens de overleveringen in het nieuwe testament, radicaal en definitief met het ‘offerperspectief’ omdat hij het geweld van het ‘zondebokmechanisme’ doorziet. In het christendom heeft religie een andere gedaante aangenomen en wordt het heilige gaandeweg steeds mee van zijn gewelddadige trekken ontdaan.

Caritas als kritische kern van het Christendom: de praktijk
Er zijn wel wat vraagtekens de stellen bij de optimistische these van Vattimo. Zo laat de werkingsgeschiedenis van het christendom (en daarmee ook van de moderniteit!) tot op de dag van vandaag op zijn minst ook zien dat het heilige altijd zijn dubbelzinnigheid zal blijven behouden en daarmee hoe dan ook zijn gewelddadige trekken. Toch is de kern van zijn these zeer de moeite waard. Het heilige dat als kritisch kernbegrip bij Vattimo overblijft is, de caritas, verstaan als de inzet voor het laten opbloeien van de ander in een gedeelde wereld. Dat is het onopgeefbare principe, waar het in het christendom om draait. Na Vattimo hebben ook andere filosofen als Badiou en Žižek de caritas (of agapè) als de revolutionaire kern van het christendom herontdekt. Dat ook deze vormgeving van het heilige als caritas met de tijd steeds andere en nieuwe interpretaties krijgt, is voor Vattimo vanzelfsprekend. Het christendom is voor hem een voortgaande interpretatiegeschiedenis van de tekenen van de tijd, een voortgaande incarnatie van het heilige in nieuwe, (en in Vattimo’s optiek zwakkere, minder gewelddadige) vormen. Vattimo zelf is bepaald niet scheutig met het geven van voorbeelden die zijn stellingname ondersteunen, maar de recente studie uit 2012 van Gabriël van den Brink c.s De Lage Landen en het hogere. De betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan is goed als zodanig te lezen. Van den Brink c.s geven in lijn met de these van Vattimo aan dat de manifestaties van het heilige zich hebben veranderd: naast de onder druk staande traditionele ‘verticale’ sacrale waarden zijn het tegenwoordig vooral de nieuwe ‘horizontale’ sociale en de activistische, vitale waarden die ontzag oproepen. Voor hun geestelijke zedenschets van de lage landen hanteren de onderzoekers de volgende werkdefinitie van het hogere: ‘het hogere is de verbeelding van een geheel waarmee ik mij verbonden weet en waardoor ik mij geroepen voel tot onbaatzuchtig handelen’ (het laatste gedeelte van de werkdefinitie is, zouden we met Vattimo kunnen zeggen, duidelijk de christelijke geïnspireerde agapeïsche crux ervan). De studie biedt daarmee zowel een pragmatische omschrijving van het hogere als een beeld van het veranderende geestelijke landschap in de lage landen. Uit dit onderzoek blijkt dat het seculiere Nederland in tegenstelling tot wat we misschien zijn geneigd zijn te denken, bepaald niet cynisch van aard is geworden. De toewijding aan het hogere bloeit als nooit tevoren, in de seculiere roeping die de vakman ervaart, in de roep van schoonmakers om ‘respect’ en de giften die burgers aan goede doelen geven, in de inzet voor het behoud van de natuur en de eerbied voor de integriteit van het menselijk lichaam. Ja, het is waar, de sacrale toewijding aan God zoals die in klassieke hiërarchische vormen van geloof en kerk-zijn, gestalte krijgt, vindt beduidend minder weerklank dan vroeger, maar dat betekent niet dat Nederlanders helemaal ‘van God-los’ zijn en dat ze zich niets meer gelegen laten liggen aan het appèl van het hogere.

Het woord is geest geworden
In Ik geloof dat ik geloof zijn ‘liefde’(caritas) en ‘geweld’ de twee kernbegrippen waaraan Vattimo zijn betoog ophangt. In Het woord is geest geworden zijn dat de begrippen ‘letter’ en ‘geest’. De letter staat voor de objectiverende, autoritaire, letterlijke manier van geloofsverstaan en de geest staat voor de interpretatieve beweging waarin de boodschap van het christendom steeds weer nieuwe gestalten aanneemt. Maar de kern van het betoog blijft dezelfde. Opnieuw schrijft hij een filosofie van de secularisatie met Nietzsche, Heidegger en Girard als zijn voornaamste leermeesters. God is ‘geen laatste hoogste zijnde, geen laatste grondslag van het denken’ en ‘alleen een (verouderde) absolutistische filosofie kan zich een nihilistische afwijzing van de religieuze ervaring veroorloven’ (p.11). Ook nu ligt in de praktijk van de caritas de betekenis en doorwerking van de christelijke boodschap besloten. In de incarnatie (de menswording van God) neemt het heilige als caritas nieuwe, menselijke en ontwapenende gestalten aan. Met Girard geeft hij aan dat de goddelijke of zo men wil de romaneske waarheid van het christendom de ontmaskering van het geweld is, die in de onbegrijpelijke willekeur van een woeste vulkaangod, of de in de wrede machtsaanspraken van een goddelijke despoot besloten liggen. Met Nietzsche en Heidegger verklaart hij opnieuw God dood en stelt hij dat het einde van de metafysica is aangebroken. De enige manier waarop we kennis van de wereld mogelijk is, is via een steeds weer opnieuw verstaan van de eigen geschiedenis. Alleen al daarom blijft de huidige cultuur door het christendom gestempeld, zelfs in de manier waarop we er in meer of mindere mate denken afscheid van te hebben genomen. Als nieuwe leermeester voegt hij in hoofdstuk 2 van zijn boek Joachim de Fiore toe, de middeleeuwse vooruitziende denker van het derde tijdperk, dat van de Geest. Aan hem ontleent hij de gedachte dat er in de menselijke geschiedenis drie interpretatiestadia zijn: dat van de Vader, de Zoon en de Geest. Het tijdperk van de Vader staat voor de autoritaire uitleg van de bijbel als het objectieve woord van God of als de leer van Kerk, als de tijdperk kortom van de absolutistische Wet, de slaafsheid en vrees. Het tijdperk van de Zoon staat voor geloof, vriendschap en naastenliefde, het tijdperk kortom waarin heilige menselijke ‘horizontale’ vormen aanneemt. De Geest staat voor voortgaande de werkingsgeschiedenis van het heil volgens deze met de Zoon ingezette lijn. Het tijdperk van de Geest dat geheel in het teken zal staan van de vrijheid, is volgens Joachim (en Vattimo volgt hem hierin) nog niet aangebroken, maar staat, gemeten aan de tekenen van de tijd, wel op uitbreken. In precies het spanningsveld tussen het ‘al wel’ en ‘nog niet’ werkt de secularisatie positief uit en heeft ze volgens Vattimo ten minste het dichterbij brengen van dit derde tijdperk mogelijk gemaakt (p.35), omdat ze de hiërarchische geloofsaanspraken gebaseerd op macht of willekeur blijvend onder kritiek stelt. Dit onder kritiek stellen van de religie als macht betekent bijvoorbeeld ook dat God, het hogere of het heil niet primair binnen de stenen muren van de hiërarchische kerk te vinden is of in de Onaantastbare Woorden van de Heilige Schrift (sic), maar in de seculiere moderne wereld zelf, namelijk daar waar vrijheid, gelijkheid, naastenliefde en broederschap concrete vormen aannemen of anders gezegd daar, waar een actief engagement is om het geweld in de samenleving te verminderen.

So what?: zeven herderlijke lessen
Voor wie na Ik geloof dat ik geloof met Het woord is geest geworden van Vattimo iets nieuws verwacht, komt bedrogen uit. Het is meer van hetzelfde geworden. Maar voor pastores onbekend met het werk van de Italiaanse filosoof kan Het woord is geest geworden belangrijke onderling samenhangende inzichten bieden voor de pastorale praktijk (al vind ik de klassieker Ik geloof dat ik geloof sterker, omdat dit boek naast een filosofische geloofsverantwoording ook expliciet een persoonlijke geloofsverantwoording poogt te bieden; beide posities liggen bij Vattimo direct in elkaars verlengde). Welke belangrijke inzichten zijn dat? Ik noemen er zeven.
1. De moderne mens is niet van God los en hoeft dus niet door de pastor of geestelijke verzorger of wie dan ook bij God (terug) gebracht te worden. De moderniteit (gedacht als afbraak van traditionele machtshiërarchieën) is een vrucht van het christendom en de moderne mens is in deze beweging als een vriend van God en niet als zijn horige slaaf te beschouwen
2. De wereld en niet de autoritaire kerk is een logische plek voor pastoraat. Het presentiepastoraat is hiervan al een goede hedendaagse uitdrukking. Sporen van God zijn daar te vinden waar het bevorderen van medemenselijkheid centraal staat. Hierin zijn pastorant en pastor gelijke partners voor God.
3. Christelijke religie serieus nemen naar zijn geestelijke boodschap, betekent werk maken van de afbraak van geweld. Wanneer mensen gevangen zitten in angst, kan dat betekenen dat ze te kleine beelden van God hebben. Dit kan een belangrijk aanknopingspunt zijn voor pastorale hulpverlening. Kloppen de beelden van God wel? Dat wil zeggen: werken ze bevrijdend en emanciperend uit? Doordenkend in de lijn van Vattimo heeft deze gedachte ook maatschappelijk een kritische theologische pointe: ‘Ons geloof in een machtige en wraakzuchtige God klopt niet’ zeiden ooit de Israëlieten, gezeten aan de rivieren van Babylon, omdat dit geloof het onrecht in de wereld vermenigvuldigt, in plaats van vermindert. Zij maakten te midden van hun ellende, hun twijfel over het bestaan van God, productief door een te klein, bekrompen en naargeestig beeld van God te vervangen door een beeld dat veel vredelievender, ruimhartiger en groter was. Deze lijn doortrekkend naar het nieuwe testament, herinnert de filosofie van Vattimo ons er theologisch gesproken aan dat het grootste beeld van God dat van een kleine kwetsbare baby is. Elk beeld van God dat met een beroep op de natuur en macht, mensen het recht ontzegt op leven in vrijheid en liefde, valt in het niet tegenover de weerloze blik van een kwetsbare baby die om zorg en ontferming smeekt. Wie zou nu niet voor alle kleine en kwetsbare wezen het beste van de wereld willen? En wie is niet getroffen door heilige (!) verontwaardiging door gevallen van kindermisbruik? Precies in zo’n kwetsbare menselijke gestalte komt de kracht en de emancipatoire werking van het zogenaamde zwakke denken van Vattimo naar voren.
4. Niemand heeft de hele waarheid in pacht volgens Vattimo, want God is dood, en we hebben, zoals we inmiddels, hopelijk door schade en schande wijs geworden, weten, nu eenmaal Gods eye view niet. De bevrijdende keerzijde van deze gedachte zit besloten is de democratische overtuiging dat in elke opinie een bepaald waarheidsgehalte besloten ligt. Anderen kunnen het vanuit hun positie eenvoudigweg ‘bij het rechte eind hebben’ (p.106). In het kader van de interreligieuze dialoog betekent dit ook de erkenning dat ‘er mogelijk enige waarheid schuilt in de afgodendienst van ‘heidense’ religies’ (p.105). Pastoraal gesproken maakt deze gedachte een onbevangen religieus gesprek op voet van gelijkheid mogelijk over iemands idealen. Met vragen als: ‘Wat zijn jouw idealen?’; ‘Hoe wil jij voor betekenis van anderen zijn?’; ‘Waar gaat jouw liefde naar uit?.’ Of, om het met een geliefde spreuk van Augustinus uit te drukken die Vattimo vaak aanhaalt: Wat betekent ‘Heb lief en doe wat je wilt’ voor jou? Hierbij is de pastor niet degene die het weet. Als er al iets van kennis ontsloten wordt, ligt dat vooral in het ontdekken van het weten van de pastorant, in het ontsluiten van het waarheidsgehalte van zijn of haar opinies.
5. Vattimo maakt misschien iets te gemakkelijk een deugd van de nood waarin het christendom in het westen verkeert. Het christendom als zodanig verliest een deel van zijn zeggingskracht voor moderne mensen en dat heeft niet alleen positieve, maar ook negatieve kanten. Alleen al omdat men in de huidige agnostische cultuur niet meer met de bijbelse beeldtaal opgroeit, ontstaat er een taalprobleem en gaat het eenvoudig aan aansprekende woorden ontbreken. Een kritische doordenking van zijn filosofie maakt ten minste ook duidelijk dat het nodig is om een voor iedereen, de zelfbenoemde christenen, andersgelovigen en de ongelovigen, aansprekende nieuwe taal te vinden, waarin de niet-cynische onderstromen in de moderne maatschappij als nieuwe vormen van agapeïsch engagement kunnen worden geduid, benoemd en erkend. Het genoemde werk van Van den Brink c.s De lage landen en het hogere kan als een bemoedigende poging in die richting worden beschouwd.
6. Misschien kunnen we in een variant op het voorgaande stellen dat het de pastorale opdracht van christendom à la Vattimo is, om waar je ook bent, het agapeïsch perspectief serieus te nemen en om te proberen van de nood in de wereld een deugd te maken. In de taal van Vattimo: ‘de ethische consequenties van mijn lezing van de geschiedenis als ‘verzwakking van het Zijn’ betekent ‘een actief engagement om alle vormen van geweld terug te dringen’ (p.55). Strikt genomen ligt is deze formulering overigens een iets minder sterke claim besloten, de nood inperken is in Vattimo’s postmoderne visie al mooi genoeg, al te veel deugdzaamheid wordt hier zeker niet gevaagd. Ook in het herkennen van de relatieve bescheidenheid van de eigen rol, ligt een belangrijke pastorale les besloten.
7. Vattimo maakt een andere, literaire lezing van de religieuze geschriften mogelijk, als een ontwikkelingsgang en emancipatiegeschiedenis van God zelf, waarin zijn heilige woede, zijn goddelijke, natuurlijk-vulkanistische, dan wel sociaal-despotische geweldsuitbarstingen, door zijn omgang met mensen steeds meer ‘tot mededogen omgebogen wordt’ (Oosterhuis).

Het laten bloeien van de ander als pastorale opdracht
Volgens Vattimo is er een christelijke opdracht tot secularisatie. Dit betekent dat het moderne leven volop als godsgeschenk begrepen kan worden als onderdeel van een voor de mens bevrijdende ontheiligingsbeweging. Alleen de caritas van (mede)menselijkheid in al zijn kwetsbaarheid en zwakheid, niet de harde machten of krachten, kan als een onaantastbare christelijke waarde worden beschouwd. De menswording van God, de incarnatie van het heilige in de mens zelf, is voor deze visie de belangrijke katalysator geweest.
Caritas (of agapè) als kern van het christendom. Het is een visie met oude papieren. Vernieuwend is Vattimo’s poging om filosofisch te verantwoorden waarom deze visie heden ten dage meer dan ooit zeggingskracht heeft. Voor wie schrikt voor de al te filosofische benaderingswijze van het thema, kan het misschien een geruststelling zijn dat een soortgelijke visie al in 1969 door Henri Nouwen is verwoord. Ook hij schreef, in reactie op het opkomende pinkstergeloof in zijn tijd, dat er een ‘een christelijke opdracht tot secularisatie is’. Omdat de kern van Vattimo’s denken hier tot mijn verrassing al avant la lettre aanwezig is, een lang citaat van zijn hand tot slot:
‘Een dieper verstaan van de incarnatie leidt tot een nieuwe doordenking van de menselijkheid van God. Het wordt steeds duidelijker dat God zich door de mens en zijn wereld aan de mensen openbaart en dat een dieper verstaan van het menselijke gedrag leidt tot een dieper verstaan van God…. De nieuwe theologie is ‘ontdekt’ dankzij een dieper verstaan van de geschapenheid van de wereld, dankzij het ontwapenende besef dat er een christelijke opdracht tot secularisatie is. Dat was precies wat de eerste christenen deden: zij ontmythologiseerden Ceasar en de staat…Zo gezien is secularisatie alleen mogelijk door geloof. Vanuit het perspectief van deze trend in de theologie, die ook een aanmoediging is voor meer sociale actie en ‘wereldlijk’ engagement, lijkt de trend van de pinksterbeweging een stap terug. Ze vraagt om Gods onmiddellijk ingrijpen buiten het menselijk potentieel om. Op de een of andere manier lijkt het alsof God geen gebruik maakt van de mens, tenzij als een passief instrument dat onderworpen is aan de strijd tussen demonische en goddelijke machten. Maar in iemands macht zijn is een passieve toestand; het doet geen recht aan het fundamentele christelijke idee dat wij geschapen zijn om te scheppen en ons diepste menselijke potentieel in dienst te stellen van de medemens; in de liefde tot en van hem herkennen wij de geest van God….’ (uit: ‘Nabij zijn’, opgenomen in de verzamelbundel: Henri Nouwen, Pastoraat en spiritualiteit, 2010 p. 83).
Caritas als het laten opbloeien van de ander, het doen van medemenselijkheid en het herkennen van de ander als gelijke voor God. Het zijn deze diep pastorale, oer christelijke en moderne ontdekkingen die Nouwen naar boven haalt en waaraan Vattimo’s wijsgerig werk ons eens te meer bewust maakt.

Thema: