Boekbespreking in Christen Democratische Verkenningen, lente 2012
‘Je moet je leven veranderen’ van Peter Sloterdijk

De these dat de ‘grote verhalen’ zijn uitgestorven, is alleen al twijfelachtig omdat de filosoof Peter Sloterdijk ze is blijven schrijven. Al zijn boeken zijn te beschouwen als virtuoze pogingen om de tijdgeest in woorden te vatten en om nieuw licht te werpen op de loop van de wereldgeschiedenis aan de hand van  enkele welgekozen termen.

Zo herschrijft Sloterdijk in Eurotaoïsme (1989) de moderne geschiedenis aan de hand van de begrippen ‘versnelling’ en ‘vertraging’ en komen in zijn imposante sferentheologie (1998-2004) de lotgevallen van de mensheid niet primair in het teken van de tijd, maar van de ‘ruimte’ te staan.  En of het nog niet genoeg is: In woede en tijd (2006) worden politieke en militaire spanningen in de wereld geduid aan de hand van het tekort of overschot aan gekwetste eergevoelens. Zijn grootse verhalen en associatieve schrijfstijl vol metaforen en hyperbolen roepen verschillende reacties op. Voor analytisch ingestelde geesten is zijn benadering een gruwel, terwijl ze onder de meer verhalend en stilistisch geïnteresseerden vooral bewondering oproept. Wanneer we het nieuwste werk van Sloterdijk nader onder de loep nemen, valt te begrijpen waarom voor elk van deze posities veel te zeggen valt.

In ‘Je moet je leven veranderen’ herschrijft Sloterdijk niet alleen de geschiedenis van de filosofie, maar ook voor die van de religie. Sterker nog, in het licht van Sloterdijks benadering is ‘religie’ als een apart te bestuderen serie van verschijnselen overbodig geworden. ‘Er waart een spook door westerse wereld – het spook van de religie’, zo opent hij zijn nieuwe werk. Volgens hem is een heroriëntatie op de religie even onmogelijk als een terugkeer van de religie, ‘om de eenvoudige reden dat zoiets als religie niet bestaat, maar alleen verkeerd begrepen oefensystemen. Ook de foutieve tegenstelling tussen gelovigen en ongelovigen komt daarmee te vervallen en dient te worden vervangen door het onderscheid tussen ‘praktiserenden en ongeoefenden, respectievelijk andersoefenden.’

Om te begrijpen hoe Sloterdijk tot deze even opmerkelijke als boude bewering kan komen, is een korte plaatsbepaling van zijn wijsgerige positie noodzakelijk. Sloterdijk onderzoekt in zijn oeuvre de mogelijkheden van de moderne mens om zich thuis te kunnen voelen in een wereld waar we ‘zomaar’ in zijn komen vallen, zonder vanzelfsprekend houvast. Hij benoemt (in navolging van Heidegger, een van zijn illustere leermeesters) ‘menselijke verlatenheid’,  ‘ontheemding’ en ‘wereldvreemdheid’ als grondervaringen van deze tijd. Er zijn in Sloterdijks terminologie, geen vanzelfsprekende ‘sferen’ meer, waarbinnen mensen zich geborgen weten. Als kinderen van deze tijd zij we niet alleen uit de microsfeer van de baarmoeder losgebroken, maar ook uit de kosmische macrosfeer, die het vanzelfsprekend samenleven tussen God en mens waarborgde. Om onszelf thuis te kunnen blijven voelen proberen we onszelf te beschermen door ‘zelfgeprogrammeerde kunstmatige stressgemeenschappen’ te bouwen, waarbinnen we zo hard mogelijk lopen om niet bij onze eigen nietigheid te hoeven stilstaan.

In ‘Je moet jezelf veranderen’ vat Sloterdijk het begrip religie ook op als een voorbeeld van een verkeerd begrepen en door de mensen zelf gecreëerd immuunsysteem, waarmee men zich beschermen wil tegen de brute gevolgen van het ‘naakte leven’. Het maakt onderdeel uit van een breder scala aan immuunsystemen en antropotechnische  oefen- en regelsystemen, die er allen op  gericht zijn om ‘in vorm te komen’, zonder dat daar een bovenaards fundament voor nodig is. Religie is volgens hem het best te beschrijven als een van de manifestaties van ‘het oefenende leven’, als een  subdiscipline van ‘atletiek- en trainingstheorie’, als een manier om ‘boven jezelf uit te stijgen’ of, zoals dat in zijn ‘Regels voor het mensenpark’ nog provocatief heette,  als een wijze om de mens tot een betere soort op te telen.

In zijn herschrijving van de menselijke cultuurgeschiedenis worden monniken de ‘atleten van de geest’ en goeroes de ‘Beckenbauers van het spirituele’. Alleen zij lijken nog te weten wat trainen werkelijk is: ‘een eindeloze herhaling van dezelfde oefeningen waarin de novice stap voor stap een grotere volmaaktheid bereikt.’ Kloosters zijn daarbij als de eerste moderne trainingskampen te beschouwen. Waar het bereiken van ‘het hogere’ in premoderne tijden alleen voor woestijnheiligen of leerlingen van elitaire filosofische scholen was weggelegd, is het tegenwoordig welhaast een plicht voor iedereen om boven zichzelf uit te stijgen.

Honderden pagina’s lang blijft overigens onduidelijk waartoe de mens in vorm moet raken. Als dat uiteindelijk toch gebeurt, ontpopt Sloterdijk zich opvallend genoeg als een heuse onheilsprofeet van oud-religieuze stempel. In het apocalyptisch slot van boek komt ‘Je  moet je leven veranderen’ als een absoluut  imperatief over de lezer heen. Iedereen zal zijn leven moeten beteren, om de aarde te redden van oververhitting en uitputting, die we door het hectische leven in onze aan beweging en groei verslaafde stressgemeenschappen zelf over haar hebben afgeroepen. Op straffe van de ondergang van de gehele menselijke soort zullen we moeten samenwerken, uit onze zelfgekozen beschermingsconstructies moet komen  en globale ‘co-immuniteitsstructuren’ moeten ontwerpen, om zo door ‘dagelijkse oefeningen de goede gewoonten van het gemeenschappelijk overleven eigen te maken.’ Oude scheidlijnen, muren en veiligheidsconstructies tussen ‘wij’ en  ‘zij’, de kristalpaleizen van het Rijke westen en de sloppenwijken van de ontwikkelingslanden komen definitief te vervallen. Eens en voor altijd is het besef doorgebroken, dat ‘we allemaal in hetzelfde schuitje zitten’ en dat de dreigende desintegratiecatastrofe en milieucatastrofe de grondslagen van de huidige samenlevingstructuren hard onderuit zullen slaan.

Hoewel ik Sloterdijks schrijfstijl en enorme kennis bewonder, moet ik bekennen dat dit werk mij vooral ergernis bezorgde. Het is een interessante en eigentijdse invalshoek om de gehele menselijke cultuurgeschiedenis in termen van ‘sport’ en ‘prestaties’ te beschrijven, maar erg overtuigend is het niet. Interessante gedachten verliezen hun spankracht, wanneer ze tot allesomvattende proporties worden uitgerekt. Vooral zijn pogingen om religie in termen van sport en prestatie te verstaan, gaan nogal ver. Zelfs de kruisdood van Jezus wordt in atletische termen gebracht. De laatste uitroep van Jezus, volgens het Johannesevangelie, vaak vertaald met ‘Het is volbracht’, betekent volgens Sloterdijk niets meer en niets minder dan ‘het is klaar’, ‘doel bereikt’ of ‘de voorspellingen van de Schrift zijn over de streep getrokken.’

Maar als hier al van een atletische ‘prestatie’ gesproken kan worden, dan is ze toch vooral  een antiprestatie van een antiheld. Het zonder overlevingsstrijd ‘je leven geven voor anderen’ past in geen enkel bestaand filosofisch verhaal van die tijd. Zijn ultieme gift was niet voor niets  zo schokkend voor de omgeving. Sloterdijk geeft terecht aan dat de manifestaties van het heilige zich hebben veranderd: naast traditionele ‘verticale’ sacrale waarden zijn er nieuwe ‘horizontale’ sociale of activistische vitale waarden die ontzag oproepen. Niet voor niets hebben Gabriël van den Brink en de zijnen van deze nieuwe manifestaties van het hogere uitgebreid studie gemaakt. 1)

De eis tot zelfverandering en ommekeer komt niet meer alleen van bovenaf. ‘Het hoeft niet altijd het licht uit de vertikaal te zijn, dat de zeloot uit Damascus op de grond doet vallen’, aldus Sloterdijk, daarbij uiteraard verwijzend naar de wonderbaarlijke ommekeer van Paulus, die van vervolger veranderde in een verkondiger. Maar het is vervolgens in hoge mate misleidend het heilige, religieuze of het hogere alleen maar in termen van vitalistische waarden, zelfopvoeding, training van selfmade work  te zien. Typerend is de wijze waarop Sloterdijk de bekering van Paulus beschrijft. Volgens hem is hier weinig bijzonders aan de hand, er heeft zich bij Paulus louter een ‘trainingswissel’ voltrokken ‘met een ander moreel regime en een nieuw oefenplan’.

Maar bij Paulus heeft zich nog iets anders voorgedaan; een totale verandering van inzicht en een perspectiefwissel, waarop het idioom van de prestatielogica finaal stuk loopt. De gevallen zeloot uit Damascus gelooft niet meer in de taal van sport en prestaties. Er is hem een ander licht opgegaan, waarin onvrede met het bestaan, de dwang van goede werken en prestatiedruk, plaats maken voor een totaal andere woordenschat waarin liefde, ontmoeting en het delen van genadegaven centraal staan. 2) Het leven zoals het gegeven is, is zo gek nog niet en hoeft niet met alle geweld overwonnen of verbeterd te worden. In zo’n nieuw ‘agapeïsch perspectief’ zoals Govert Buijs dat onlangs noemde, zijn de ontvangen mogelijkheden en talenten  zo overvloedig dat ze  eerder om nadere ontplooiing vragen  en het verder doorgeven aan anderen, dan om een verbeten strijd. Agapè, publieke liefde en de logica van de gift bieden een veel vertrouwenwekkender grondslag voor het ontstaan van beschavingen en duurzame samenlevingsidealen dan overspannen prestatiedrift, macht en opgeblazen activisme.

Ook bij Sloterdijk is deze  overspannen en opgeblazen prestatielogica de bron van ellende en stress. Het kan binnen die logica niet anders of de wereld gaat aan overijverigheid en hyperactiviteit ten onder. De wereldwijde concurrentiestrijd doet sferen ontploffen tot schuim, maakt van de aarde een  oververhitte broeikas, terwijl haar bewoners ondertussen druk doende zijn om alle arbeidsplaatsen op de Titanic in stand te houden. En terwijl Sloterdijk eerst druk doende is geweest de klassieke religieopvatting van het sacrale bij het grof vuil te zetten, blijkt opeens alleen een dreigende omineuze catastrofe van oud-religieuze snit ons wakker te kunnen schudden uit onze zelfgemaakte illusies. Hoe we dat afschrikwekkend tij kunnen keren en hoe het anders moet, blijft echter in dit boek volstrekt onduidelijk.

Opvallend genoeg zijn er in andere werken van Sloterdijk wel aanknopingspunten te vinden voor zo’n positieve, in plaats van defaitistische, benadering. Bijvoorbeeld in de oproep in Eurotaoisme om niet te blijven hollen, maar eens stil te staan en in het tussen de regels van de sferentrilogie te lezen pleidooi om de verschillende levensdomeinen te beschermen en niet alles door dolgedraaide efficiencytargets te bepalen. Of in de oproep uit Woede en tijd om mensen op hun gevoelens van eer en trots aan te spreken.

Als mensen zelf kansen voor ontwikkelingen en ontplooiing hebben gehad, zijn ze graag bereid  op hun beurt bereid het beste uit zichzelf te geven en om zich om met Buijs te spreken in de traditie van de ‘agapeïsche flow’ te voegen en zich ‘voor het laten opbloeien van anderen in een gedeelde wereld  in te zetten.’ Vanuit ervaringen van verlatenheid, ontheemding en wereldvreemdheid wordt het aardse leven een vechtopdracht en een immense niet te torsen last. Alleen voorbeeldige rolmodellen en liefde voor de wereld kunnen ons inspireren om werkelijk in vorm te komen. Alleen zo kunnen nieuwe, nog ongedachte mogelijkheden van duurzaam samenleven ontdekt en verzilverd worden.


Verwijzingen

  1. Zie in: Eigentijds idealisme: een afrekening met het cynisme in Nederland en De Lage landen en het hogere: de betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan beiden uitgegeven bij de Amsterdam University Press 2012.
  2. Zie zijn  inauguratierede tot bijzonder hoogleraar politieke filosofie en levensbeschouwing, Publieke liefde. Agapè als bron van maatschappelijke vernieuwing in tijden van crisis, Vrije Universiteit 3 februari 2012
Thema: